Politoeren, een ambacht met veel geheimzinnige werkwijzen een beetje ontrafeld
Ron en Els van Zaltbommel en hun passie voor glimmende (radio)kasten, door Albert Lemmens †
Het leek wel hoogzomer toen Jacques Hermans en ik op de 7e mei 2008 door de weilanden op weg waren naar Ron’s Klusbedrijf, gevestigd aan het Achterland nummer 14 in Groot-Ammers. Achterland? Jawel hoor, in de meest letterlijke zin des woords. Midden in de weidsheid van het oostelijk deel van de Alblasserwaard en gelegen aan een kronkelige, nog wel geasfalteerde landweg lag de prachtige boerderij van het echtpaar Van Zaltbommel, met vanuit de tuin het uitzicht op groene weiden en koeien zo ver het oog reikt.
Dat is nog eens een plek om tot rust te komen na een dag van hard klussen. Nu is politoeren wel een vorm van klussen maar je beroep ervan maken is toch een heel ander verhaal zou je zeggen? Maar gemeten aan het enthousiasme waarmee het politoer-echtpaar, inmiddels al weer heel wat NVHR-dagen ‘onder ons’ is, zou je denken dat het meer een passie dan een aangename beroepsmatige bezigheid is. En goed beschouwd zijn zij ook de eersten die binnen onze vereniging het politoeren van radiokasten onder ieders aandacht willen brengen.
Veel radiobezitters denken namelijk dat de meeste houten toestellen wel gepolitoerd zullen zijn maar dat is een misvatting. In zeker 75 procent van de gevallen is dat los van de indianenverhalen niet waar. Politoeren is binnen onze vereniging altijd een hot item geweest. Meer dan 25 jaar geleden is door Hans Houtkamp, toen hij nog niet eens bestuurslid was, tijdens de jaarlijkse ledenvergadering de vraag gesteld of wij iets zouden kunnen ondernemen op dit gebied. Kort daarop hebben wij een man-op-leeftijd uit Den Haag op bezoek gehad die het fenomeen kort uit de doeken deed en daarbij allerlei flesjes met kleurstoffen verkocht. De leden waren toen wel enthousiast maar daar is het dan wel bij gebleven. En toen was er ineens het politoer-echtpaar dat nu al ruime bekendheid geniet bij bezoekers van de NVHR-dagen………….
Ron is eigenlijk bij toeval bij onze radiovereniging beland en vreemd genoeg is politoeren ook toevallig in zijn interessegebied gekomen. Van huis uit als automatiseringsdeskundige werkzaam besteedde hij samen met Els de vrije tijd aan het restaureren van de eigen boerderij die bij de koop vrijwel onbewoonbaar was. Nadat hij gedurende17 jaar, voor een groot deel als freelancer, allerlei leuke automatiseringsopdrachten heeft uitgevoerd viel het kwartje tijdens een “sabatical year” dat werd genomen om het huis van een compleet nieuw dak te voorzien. Het werd zogezegd tijd om iets heel anders te gaan doen zodat het toetsenbord aan één van de ruimschoots voorhanden zijnde wilgen werd gehangen en uit het niets een klusbedrijf werd gestart.
Door de achtergrond met de eigen boerderij anno 1800 en de voorliefde voor alles wat oud was kwam de nadruk van het klusbedrijf al snel te liggen op onderhoud en restauratie van monumentenpanden, meubelen en alles wat daarbij hoort zodat op dat vlak ook de nodige cursussen werden en worden gevolgd. Via die weg moest er eveneens regelmatig houtdraaiwerk voor trappen, balusters en dergelijke verzorgd worden waarbij Ron steevast ontevreden was over de kwaliteit van de afwerkingsproducten die daarvoor op de markt voorhanden waren. Uiteindelijk werd na lang zoeken in Australië een product ontdekt dat wél aan Ron’s eisen voldeed maar helaas was dat niet in Europa verkrijgbaar en kon het ook niet in kleine hoeveelheden verscheept worden. Dus wat doe je dan als kleine zelfstandige? Je laat een container van dat spul tegelijk komen en zorgt ervoor dat je het alleenrecht voor Europa erbij cadeau krijgt zodat je tussen de NVHR-dagen door, ook de andere weekenden nog iets leuks te doen hebt.
Dat die producten binnen een paar jaar al in 6 landen in Europa verkocht zouden worden en dat, als gevolg daarvan, Els & Ron dus heel wat kilometers met een draaibank achterin de auto hebben afgelegd is niet van belang. Maar wat wel van belang is, is dat die producten gebaseerd zijn op de principes van het aloude “politoeren”.
Politoeren? Hmm, wel eens van gehoord maar wat dat precies was wist Ron ook niet toen hij eraan begon. Hij startte een kruistocht waarbij alle contacten in de restauratiewereld het hemd van het lijf werd gevraagd om het naadje van de kous te achterhalen. Boeken werden verslonden, internet werd dagenlang afgestruind en informatie werd verzameld via contacten van Nederland tot Australië en van Rusland tot Amerika. Naarmate de kruistocht vorderde bleek dat er steevast meer indianenverhalen dan feiten boven water kwamen en dat Ron zelf ook steeds meer vragen over dit onderwerp kreeg. Om aan die vragen tegemoet te komen en de indianenverhalen de wereld uit te helpen voegde hij als proef een aparte cursus Politoeren toe aan zijn lijstje van houtbewerkingscursussen.
Uiteraard is het niet verboden om een kijkje in andermans keuken te nemen zodat Ron dan ook bij verschillende andere cursusaanbieders in onder andere Nederland en België een aantal cursussen volgde om eens te kijken hoe men een en ander daar organiseerde en of men daar wist waar men het over had. Zowel de cursuskwaliteit als de ontvangen informatie bleken helaas niet mee te vallen zodat de conclusie dan ook was: “Dat moet beter kunnen”. Vanaf dat moment is de politoerencursus dan ook steevast verankerd in Ron’s cursuslijstje en heeft hij al een groot aantal hobbymatig geïnteresseerden én pianorestaurateurs met vele jaren politoerervaring de kneepjes van het vak mogen bijbrengen.
Tijdens één van deze cursussen mochten Els & Ron een NVHR-lid als cursist verwelkomen die hen vertelde over deze vereniging en het feit dat daar veel vragen leefden over afwerken. Hierop werd contact opgenomen met het bestuur en voor ze het wisten stonden ze in Driebergen. Het is aldus Ron erg leuk om bij jullie via een stand aan te schuiven op de radiobeurzen (nu geheten NVHR-dagen). De meest wilde verhalen hoor je daar als het gaat over politoeren zoals “Daar moet je minstens 40 jaar ervaring mee hebben voor je een beetje begint te begrijpen hoe het werkt”. Zelfs met 20 of 30 verschillende potjes vloeistof heeft het meer weg van alchemie dan dat het een beetje kwasten is en dat schrikt wel af.
Allemaal flauwekul. Maar je moet natuurlijk wel weten wat je moet doen. Dat blijkt ook wel aan de hand van de vele vragen die gesteld worden. Een radiokast is ooit met betrekkelijk weinig materialen gemaakt maar er zijn nu veel effectievere middelen om op zijn minst het resultaat te evenaren. Naast de vele cursussen die Ron en Els organiseren zoals houtbewerken, fineren, bovenfrezen, ramen en kozijnen maken, vergulden en zelfs glas-in-lood zetten, is politoeren een veel gezochte ambachtelijke techniek die mensen zich weer eigen willen maken.
In een tijdbestek van 2 dagen worden geïnteresseerden intensief onderhouden over de middelen en vaardigheden van dit voor eenieder van ons tot de verbeelding sprekende ambacht. Op de eerste dag wordt het voorwerk onderwezen omdat dat voor een groot deel het succes bepaalt. De cursisten nemen dan hun eigen radiokast (of een ander werkstuk) mee en bij die gelegenheid worden eerst allerlei ongerechtigheden als vlekken, kringen, verkleuringen, fineerschade, gaatjes en deuken weggewerkt. Maar er wordt ook gekeken wat er gedaan kan worden om bestaande politoerlagen weer op te frissen zonder deze opnieuw te hoeven aanbrengen.
Met de opgedane kennis en vaardigheden gaan de cursisten vervolgens zelf thuis verder om de nodige ervaring op te doen. Een of twee weken later komt men dan weer bij elkaar in Ron’s werkplaats en dan worden alle aspecten van het aanbrengen van de lak behandeld. Aan het eind van die dag zijn alle stappen doorgenomen en uitgevoerd. Maar daarna moet je wel thuis de klus afmaken want het is een activiteit die vele kleine dagdelen in beslag neemt. Wat Ron betreft is de cursus dan nog niet voorbij want de cursisten krijgen de mogelijkheid om na afloop van de cursus via e-mail vragen te stellen mochten zich onverwacht moeilijkheden voordoen. En soms komen cursisten zelfs nog een keer langs daarvoor. Allemaal mogelijk. De cursussen worden voor minimaal drie, maximaal vier personen gegeven. Dan blijft het ook een aangename bezigheid want dan krijg je ook een gedegen persoonlijke begeleiding.
De eerste vraag die ze vaak gesteld krijgen luidt: ‘Is deze kast nu gepolitoerd of niet?’ Dit is dé hamvraag waarmee ‘het feest’ begint. Politoeren doe je met schellak (komen we straks op terug) en dat goedje heeft de eigenschap dat het oplosbaar is en blijft in alcohol. Als een object honderd jaar geleden is gepolitoerd en je gooit daar alcohol op dan lost de gepolitoerde laag (opnieuw) op. Dat is eigenlijk het gegeven waarop alles draait. Wanneer je een druppeltje alcohol (in dit geval ethanol) laat vallen op een gepolitoerd oppervlak en laat intrekken dan ga je dit met een doekje inwrijven en schoonpoetsen. Er kunnen dan twee situaties ontstaan. Het eerste wat er gebeurt is dat je een vies doekje krijgt en dat kan dan alleen maar de sigarenrook van ome Henk zijn en de boenwas van tante Truus door de jaren heen.
Laten we vervolgens nóg een druppeltje ethanol op het schoongemaakte hout vallen en ‘inbranden’ zoals dat heet dan kom je uiteindelijk op het kale hout daaronder terecht. Als dat het geval is dan is er sprake van een gepolitoerde afwerking en dan begint in feite het werk. Heel veel kasten en meubelen zien er slecht uit maar dat wil niet zeggen dat ze ook in slechte staat zijn. Deze zijn echt jaren oud en bedekt met een laag vette troep. Alleen de bovenste laag ziet er dan niet uit maar wat eronder zit is wel goed maar dat is dan nog niet zichtbaar.
Het politoeren van meubelen en kasten is globaal ontstaan rond 1820 en werd door de jaren heen op grote schaal toegepast tot de dertiger jaren van de vorige eeuw. In ongeveer 1928 zijn namelijk de z.g. celluloselakken ontwikkeld en het verwerken daarvan was en is vele malen sneller en efficiënter dan politoeren. Om nu alle vette troep van het hout te verwijderen zijn verschillende producten op de markt verschenen. Je begint met, ja hoe verzin je het, een beetje afwasmiddel het ergste vuil eraf te wrijven. Als dat onvoldoende blijkt dan vervolg je deze activiteit met de z.g. Polish Reviver, een van de producten uit Australië waarvan Ron en Els importeur zijn (en het alleenverkooprecht hebben) voor heel Europa. Met dit product wordt de polish eigenlijk opgefrist.
Maar waarom steekt dit product zo ver met kop en schouders boven zijn Europese en Amerikaanse ‘broeders’ uit? Welnu, in vrijwel alle van de laatstgenoemde producten zijn siliconen verwerkt en daarom ongeschikt voor het schoonmaken van gepolitoerde oppervlakken. Polish Reviver is een ouderwets product en de receptuur is in de negentiende eeuw ontwikkeld. Om de werking van het product beter tot zijn recht te laten komen haalt Ron op een gegeven moment een vies stukje bloemmahonie van een oude piano uit 1850 te voorschijn. Overigens wordt Ron tijdens zijn enthousiaste verhalen aangevuld door zijn vrouw Els die dan vaak ook haar gulle lach laat horen.
Eerst met Polish Reviver behandelen dus, dat vuil en was verwijdert en de top van de politoerlaag oplost. De kleine krasjes die in de loop van de jaren zijn ontstaan vloeien daardoor weer dicht. Wat overblijft is de oorspronkelijke politoerlaag die dan helemaal is opgefrist. Als deze aan je wensen voldoet dan moet je er verder niets aan doen. Behoudens dan het opnieuw in de boenwas zetten. Maar is de laklaag toch teveel beschadigd dan kun je overwegen om zwaarder geschut in te zetten. En dan komen we uit bij een volgend product genaamd Glanspopote dat een stuk agressiever te werk gaat en de bestaande politoerlaag veel dieper oplost en dicht laat vloeien. Dit product herstelt ook diepere krassen en laat, als de laklaag nog voldoende dik was, een prachtige diepe glans na omdat het oppervlak ook te gelijkertijd wordt gepolijst.
Glanspopote is dus de grove variant van Polish Reviver. Een druppel Glanspopote zomaar op een behandeld oppervlak laten vallen is dan ook eigenlijk al funest. Als je met Glanspopote aan de gang gaat moet je dan ook direct blijven doorwrijven totdat het product is uitgewerkt. Wat overblijft is een vies doekje maar ook een prachtig gepolitoerd stuk dat Ron ons ook op het onderdeel van de antieke piano laat zien.
Maar stel je nu eens voor dat je het met deze middelen nog niet redt dan blijft het ouderwetse afbijtwerk over. Met een afbijtgoedje van de bouwmarkt zou je dan vervolgens aan het werk kunnen gaan maar dan maak je veel meer kapot dan je lief is. Een eerste nadeel is dat die producten lang op het te behandelen oppervlak moeten blijven zitten. Als je de afbijt namelijk lang genoeg zijn werk laat doen, lost deze nattigheid dan ook de beenderlijm op waarmee het fineer is aangebracht en dan ben je verder van huis. Een tweede nadeel is dat de moderne afbijt niet alleen de laklaag aan de bovenzijde eraf haalt maar dat deze ook de laklaag uit de poriën van het hout verwijdert. Je houdt dan een tamelijk open structuur over.
Politoeren impliceert een volkomen vlakke basis maar die moet je ingeval je moderne afbijt hebt aangebracht dan eerst weer helemaal opvullen. Allemaal (veel) extra werk dat niet nodig is. Tot slot moeten moderne afbijtproducten meestal met water nagespoeld worden wat opnieuw kans op fineerschade inhoudt. Politoerlagen kunnen overigens in verschillende kleurschakeringen voorkomen. Het is nauwelijks voor te stellen dat er zo’n 100 à 120 lagen op elkaar zijn aangebracht. Maar de lagen zijn zó dun dat het verschil tussen de lagen niet te zien is.
Om de kleur zo goed mogelijk aan je eigen smaak aan te kunnen passen begin je te politoeren vanuit het kale hout met donkere lak. Na een aantal lagen, als de kleur bestendigd is, ga je verder met een lichtere variant. Dan worden er rollen staalwol voor de dag gehaald van verschillende gradaties. Deze geven de structuurgrofheid van het schuurmiddel weer. Nummer vier is heel grof. De nummers drie, twee en één zijn steeds wat fijner en daaronder komen nog vier nummers t.w. nul, twee maal nul, drie- en vier maal nul, die ook weer steeds fijner worden. De laatste uiterst fijne structuur staalwol gebruiken we bijvoorbeeld voor het minder hoogglanzend maken van het oppervlak terwijl we een 0 gebruiken bij het afbijten van oude laklagen. Maar dan zijn we nu al eigenlijk aangeland bij het feitelijke politoerverhaal, t.w. het materiaal ‘an sich’ en de techniek van het aanbrengen.
Dan trekt Ron beschermende handschoenen aan want we gaan met ouderwetse afbijt ‘zonder spoelen’ aan de slag. Dit goedje is ook eigen import uit Frankrijk. Goed beschouwd shoppen zij eigenlijk in zes! verschillende landen om hun producten bij elkaar te krijgen. Het stukje staalwol wordt opgevouwen en in de juiste vorm gebracht want anders schuur je de einden van de staalwol in de houtnerf. Als dit vervolgens nat zou worden dan komt er roest op de staalwol én het hout en dat is uiteraard niet de bedoeling. Ga je met grotere oppervlakken aan de gang dan is het gebruik van een schraapstaal aan te bevelen omdat het sneller werkt en goedkoper is.
We laten de afbijt ca. 30 seconden intrekken en dan gaan we met het opgevouwen staalwol de laklaag eraf schrapen. Je komt dan direct op het kale hout uit en het is direct al droog. Ben je eenmaal op het kale hout terechtgekomen dan moet je eerst, alvorens je gaat politoeren, de eventueel aanwezige foutjes zoals waterkringen, fineerschade, deuken en dergelijke herstellen. Er zijn grofweg twee soorten kringen, de lichte en de donkere. De lichte kringen zitten in de afwerk- of politoerlaag.
En bij die uitspraak gaat Ron naar een ouderwets schoolbord en tekent met krijt de opeenstapeling van materiaallagen op het hout. Bij een zwarte kring is water door alle politoerlagen heen getrokken en zit deze dus in het kale hout. Het vóórkomen van het een dan wel het ander is afhankelijk van tijd, broosheid van het materiaal én of er een waslaagje aanwezig is geweest. Is het een witte kring dan is Polish Reviver een goed middel om deze te lijf te gaan. Bij een zwarte kring is oxaalzuur een zeer effectief middel om deze te verwijderen. Oxaalzuur is eigenlijk de naam van de werkzame stof maar het is in de handel verkrijgbaar als weerplekkenreiniger of ontweringswater. Het verwijdert zo gezegd de weerplekken in het hout. Dat is ook het geval bij verkleuring rondom een gaatje waarin een roestige spijker heeft gezeten.
Oxaalzuur koop je in korrels en het lijkt een beetje op soda. Je vult het met water aan en uiteindelijk blijft een deel van de korrels op de bodem achter. Dit betekent dat de vloeistof verzadigd is en klaar voor gebruik. De zwarte kring wordt met een penceel, gedoopt in oxaalzuur nat gemaakt. Dit wordt een aantal keren herhaald en na verloop van tijd zie je dat de zwarte kring is verdwenen. Er is wel een witte voor in de plaats gekomen. Maar niet getreurd. De hele kast behandel je vervolgens met hetzelfde goedje en dan zie je het verschil niet meer.
Nu zijn alle kringen eruit maar de butsen zitten er nog in. Veel butsen zijn gewoon ‘uit te deuken’. En nu tekent Ron op het schoolbord de vorm van twee verschillende soorten butsen. Eentje waarbij de vezels van het hout in takt zijn gebleven en een waarvan deze zijn afgebroken en er een scherpe rand is ontstaan. Bij de situatie van de intact zijnde vezels wordt het oppervlak (eigenlijk een gaaf kuiltje) nat gemaakt. Hout gaat uitzetten waar het nat wordt en dat kan alleen maar naar boven naar de oorspronkelijke ruimte van vóór het kuiltje. Alle andere vezels eromheen zitten immers al op hun plaats gefixeerd. Is dit niet afdoende dan gaan we de oppervlakte verwarmen met een strijkijzer op een natte doek. Dit laatste werkt absoluut en het oppervlak wordt zodoende weer rechtgetrokken.
Bij afgebroken vezels in het hout werkt deze methode niet altijd. Evenals bij houtwormgaatjes moet het beschadigd oppervlak in dat geval met toeslagstof gevuld worden. Dit geldt ook voor fineerschade die in de loop van jaren is ontstaan en die te klein is om een nieuw stuk fineer in te zetten. Als er wél een nieuw stuk fineer ingezet moet worden dan doe je dat met beenderlijm, t.w. een niet zo prettig ruikend goedje dat in water geweekt wordt en dan warm gemaakt moet worden. De eerder genoemde toeslagstof is in dit geval schellak, i.c. het basismateriaal voor het politoerproces. Schellakstaven zijn verkrijgbaar in een groot aantal kleurschakeringen en het is dus eerst zaak dat je de juiste kleur bij het te vullen beschadigd oppervlak moet zoeken.
De lak wordt met een soort soldeerbout met speciale platte punt in een temperatuur van ongeveer 80 graden aangebracht. Voor het bepalen van de kleur gaan we, ter voorbereiding daarvan, eerst het te behandelen oppervlak nat maken. Dat doen we met ethanol > 90 procent waarmee we ook de schellakschilfers later oplossen om zo de lak te maken. Nagenoeg eenzelfde vloeistof is methanol, maar dat is wel zwaar giftig zodat we die niet gebruiken. Spiritus met ca. 70 procent alcohol is minder goed bruikbaar voor het oplossen van de schilfers want de overige 30 procent bestaat grotendeels uit water. Nu zijn water en schellak niet elkaars vrienden dus het gebruik hiervan is niet echt aan te bevelen. Bovendien zie je de blauwe kleur van spiritus soms terug in je eindresultaat. Niet doen dus.
We zitten nu op het kale hout dus we kunnen dit naar eigen wens met bij voorbeeld beits inkleuren. Maar daaraan zijn wel een paar beperkingen verbonden. Er zijn namelijk drie soorten beits t.w. waterbeits, beits op alcohol- en beits op oliebasis. In dit geval is waterbeits wel het beste. Gebruik je beits op alcoholbasis dan heeft dat consequenties voor het politoerproces want dat berust ook op het werken met alcohol. Bij beits op oliebasis sluit je het houtoppervlak af voor verdere bewerking en dat is in dit geval ook onbruikbaar. Welnu, met waterbeits breng je het te politoeren oppervlak op kleur.
Daarvóór breng je als dat wenselijk is z.g. Sanding Sealer aan. Dat is een zwaar verdunde politoeroplossing waaraan nog wat andere zaken zijn toegevoegd en die uitermate vloeibaar is (sanding betekent schuren en sealen is afsluiten) De nerf van het hout gaat daardoor zwellen want er wordt nu veel vocht ingebracht. Door de schellak die erin zit worden de nerven gefixeerd. Als je dat gaat schuren worden de topjes ervan af gehaald. Dit kun je het beste met schuurpapier (tot korrel 2000) uitvoeren.
Nu is het eigenlijke voorwerk gereed en kan het politoeren beginnen. In sneltreinvaart worden nu door Ron een groot aantal glazen potten met allerlei vreemde goedjes op de werktafel gezet. Zou het dan toch alchemie zijn zoals boze tongen beweren? En is dit dan de reden dat politoeren mensen afschrikt? Maar de schaterlach van Els doet anders vermoeden. Behalve de potten verschijnt ook een plank met achtereenvolgende gedeelten van werkprocessen bij het politoeren. Een kale plank is allereerst geschuurd met schuurpapier tot korrel 2000. Je krijgt dan een zeer glad oppervlak waarin nog wel poriën zichtbaar zijn. Deze worden opgevuld met behulp van een schuurmiddel als puimsteenpoeder.
Puimen voer je net als politoeren uit met een z.g. dot. En zo´n dot maak je zelf! De binnenprop bestaat uit een huishouddoekje dat vocht kan vasthouden. Daaromheen trek je een ander doekje strak erover heen. Het huishouddoekje wordt niet al te nat met ethanol doordrenkt. We gaan nu de puimsteenpoeder gebruiken als schuurmiddel en de poriën bewerken met behulp van dit poeder. Met het aldus verkregen houtstof worden de poriën gevuld. Dit is het meest vervelende stukje werk van het hele politoerproces want het door schuren verkregen houtpoeder moet krachtig in de poriën van het hout worden gedrukt.
Zwaar werk dus, zeker bij een groot oppervlak. Maar het op de juiste wijze uitvoeren bepaalt wel de kwaliteitsbasis van het te behandelen object. Dat is ook de reden dat houtsoorten met een grove nerf zoals eiken niet geschikt zijn voor het politoerproces. Beter zijn dichte houtsoorten zoals noten, mahonie, palissander en dergelijke. De gaatjes zijn nu dicht en het oppervlak is nu heel glad en gaat vanzelf al glanzen nog zonder dat er ook maar één laag lak op zit. Het gebruik van puimsteen bij een lichte houtsoort zoals esdoorn gaat heel goed maar is voor het veel rodere mahonie of kersen niet aan te bevelen. In dat geval is het veel fijnere baksteenpoeder gezien zijn rode kleur veel geschikter.
Tripolipoeder, ook een natuursteenproduct, is qua kleur dan een gulden middenweg. Voor de donkere houtsoorten als noten en palissander gebruik je daarentegen juist weer Rottenstone wat donkergrijs van kleur is en dus beter bij die houtsoorten past. Enfin, het schuren hebben we nu achter de rug want we hebben een prachtig glad oppervlak. We zijn dan, in dit bewerkingsstadium, aangeland bij een zeker keuzemoment. De werkwijze bij het politoeren is bij iedere beoefenaar verschillend. Zij hebben ieder zo gezegd een eigen persoonlijke techniek. Nu zegt de ene helft van de groep politoerders dat je het werkstuk in de olie moet zetten en de andere groep vindt zoiets juist niet wenselijk. Reden om het wél te doen is dat je de tekening van het hout meer “laat spreken”. Aan de hand van een stukje eikenhout (niet direct een houtsoort waarmee gepolitoerd wordt maar die toch illustratief is) waarvan de ene helft in de olie is gezet en de andere helft niet, laat Ron het effect zien als hij beide helften heeft gepolitoerd. Aan de oliekant is de tekening van het hout wat voller. Maar hieraan zit ook een nadeel. Als je het werkstuk niet op de juiste wijze in de olie zet dan gaat de olielaag de onderste politoerlagen verweken. Deze worden als het ware opgevreten. Dit kan zich na twee weken openbaren maar ook na bijvoorbeeld 15 jaar.
De mooie tekening van het hout is uiteindelijk keuzebepalend voor het al dan niet werken met olie. Er komen nu drie potten met olie op tafel om de vlammetjes in het houten werkstuk op te halen. Globaal gezien zijn hiertoe twee soorten olie geschikt, t.w. rauwe en gekookte lijnolie. Rauwe lijnolie heeft de eigenschap dat het niet droogt. Gekookte lijnolie wel. Het is verhit geweest tot ongeveer 270 graden Celsius en daardoor verandert de structuur waardoor het een verbinding kan aangaan met zuurstof. De meeste mensen geven er de voorkeur aan om te werken met gekookte lijnolie omdat het na verloop van tijd droog wordt. Het probleem hierbij is dat dit zeer langzaam gaat en dat gekookte lijnolie bovendien vergeelt. De eerste 24 uur is het namelijk aan de oppervlakte wel droog geworden maar dat is nog niet per se het geval met de lagen eronder. Als je dan met politoeren aan de slag gaat dan dek je het oppervlak af en dan droogt het nooit meer. En alsnog kan het invreten een aanvang nemen. Niet doen dus.
Wij gebruiken nu rauwe lijnolie die dus niet droogt. We hebben als toeslagstof dan ook een zogenaamd siccatief, een droger nodig. Het is vandaag de dag overigens niet meer voor te stellen dat schilders in vroeger dagen altijd een siccatief moesten toevoegen aan hun schildersproducten. Wat zijn we dan nu verwend dat dit niet meer hoeft. Een siccatief is een oplossing van metaaldeeltjes die onder invloed van zuurstof razendsnel gaan “roesten” met als gevolg dat de olie gaat uitharden. De rauwe lijnolie vermengd met siccatief die nu dus verwerkingsgereed is, blijkt eigenlijk veel te dik te zijn, anders gezegd: “heeft een veel te lage viscositeit”. De mix gaan we daarom nu verdunnen met terpentijnolie, niet te verwarren met terpentine. Terpentijn komt van een naaldboom en terpentine is een aardolieproduct maar beiden zijn, afhankelijk van de gebruikte verfsoort, geschikt om kwasten mee schoon te maken.
Nu gaan we drie goedjes mixen in de verhoudingen: 2 delen rauwe lijnolie, 1 deel terpentijnolie en 1 deel siccatief. Je moet erop letten dat je ongeveer de juiste hoeveelheid van de te verwerken vloeistof aanmaakt, want het goedje is sterk aan bederf onderhevig. Met de gemengde vloeistof wordt het houtoppervlak vervolgens dun behandeld en dan moet dit minstens 2 tot 3 dagen drogen zodat ook de onderlagen goed droog kunnen worden. Als dit achter de rug is kan het echte politoerwerk een aanvang nemen.
Dit is dan geen kwestie van naar de bouwmarkt gaan, een pot lak kopen en dit met een kwast op het oppervlak aanbrengen. Maar politoeren werkt eventjes anders. De lak gaan we niet kopen maar zelf maken en we gaan met een zogenaamde dot in plaats van een kwast aan de slag. We zijn nu aangeland bij het maken van de lak en er verschijnen nog meer glazen potten op tafel. Achtereenvolgens zijn dat oranje schellak, blonde schellak en robijn schellak; allemaal ontwast en verder knoplak, korrellak, stoklak, zwarte politoervernis, beenderzwart en schellakpoeder wit. Zo dat was d’r uit. Ik hoop niet dat de geachte lezers en politoerders-in-spé dit alles afschrikt. Maar het geeft wel een verscheidenheid aan mogelijkheden om aan de gang te gaan.
Overigens zijn alle in dit verhaal genoemde lak-, schuur- en afbijtproducten door Ron ook te leveren. We gaan nu eerst politoervernis maken. De grondstof hiervan bestaat uit schellak, het harsachtige afscheidingsproduct (en dit is geen ontlasting) van de gomlakschildluis, een boomluis die in India en omgeving voorkomt op een aantal boomsoorten. Zo’n afscheidingsproduct is te vergelijken met een cocon van een zijderups. Iedere luis maakt op de boom een huisje van dit product en zijn buurman doet dat ook. Uiteindelijk ontstaat zo een heel flatgebouw van hele kleine huisjes. Als je zo’n tak ziet met al die kleine huisjes erop lijkt het een beetje op brokjes kandij, maar ik kan je beslist aanraden om dit niet te consumeren.
Als het oogstseizoen daar is dan zijn deze takken in zeer grote overvloed aldaar aanwezig en dan moet je denken aan enorme boomgaarden vol! Het is daar eigenlijk onbeperkt verkrijgbaar. Politoeren is dan ook maar een tamelijk klein gedeelte van de toepassing ervan. De takjes worden afgebroken, gezeefd en gesmolten. De naam stoklak zegt dan al genoeg want in het potje waren kleine stukjes tak ook aanwezig. Dit is dus het door de natuur gemaakte halffabricaat. Ook de benaming korrellak komt voor in de reeks van bewerkingeigenschappen van het product. Bij het verwerkingsgereed maken van het product ziet dit er nog redelijk troebel uit, met andere woorden nog niet ontdaan van allerlei ongerechtigheden. Maar bij het politoeren van kasten in het begin van de 19e eeuw was dit juist hét product. Men was toen namelijk nog niet op de hoogte van allerlei verfijningen op dit gebied. In de muziekwereld werd dit product ook veelvuldig gebruikt.
Niet al te lang geleden dacht men ontdekt te hebben dat het geheim van een uitmuntend geluid van een Stradivarius-viool was gelegen in de samenstelling en bewerking van de politoerlaag. Weer zo’n indianenverhaal! Antonio Stradivari, een Italiaanse vioolbouwer leefde van ca. 1644 tot 18 december 1737 en dat is zo’n 85 jaar voordat het politoeren zo’n beetje voor het eerst brede bekendheid kreeg. In de achter ons liggende zomermaanden is misschien wel hét geheim, van het uitmuntende Stradivariusgeluid via de media naar buiten gebracht. Een Nederlandse arts en een Amerikaanse vioolbouwer hebben een Stradivarius in een zogenoemde CT-scanner gelegd. Uit de scans is gebleken dat de variatie in dichtheid van de jaarringen bij diverse houtsoorten van de Stradivarius veel geringer was dan bij moderne violen. Houtsoorten met een hoge dichtheid zijn stijver dan die met een lage dichtheid. Dat de houtkwaliteit dus van grote invloed zou zijn bij een Stradivarius is hiermee aangetoond. Maar anderen beweren aanvullend dat de oude meester nog een aantal conserverende zouten aan het hout voor zijn violen zou hebben toegevoegd. Wie het weet mag het zeggen! (Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Antonio_Stradivari)
Maar nu terug naar dit verhaal. De korreltjes van de korrellak zijn niets meer dan de gebroken en gezeefde stukjes stoklak en werden vroeger (en trouwens nu ook nog op enkele plaatsen) in een jute zak boven de kachel gehangen waardoor deze gingen smelten. De takjes en andere ongerechtigheden bleven in de zak achter toen men deze ging uitwringen. De schellak druppelde eruit en die lieten ze op een stenen vloer vallen waardoor druppels met de vorm van een knoopje ontstaan die we “knoplak” noemen. Deze knoplak is al in de handel verkrijgbaar. Dit ziet er redelijk helder uit als je de substantie tegen het licht houdt. Maar echt zuiver is deze niet want je ziet ook duidelijk allerlei verontreinigingen.
In dit stadium kun je ook allerlei lakkleuren onderscheiden. De kwaliteit van de schellak wordt hoofdzakelijk bepaald door het geografisch leefgebied van de luis in India. Ook de boom waarop deze heeft gezeten en in welk jaargetijde deze geoogst is blijkt kwaliteitsbepalend te zijn. In India is overigens sprake van een enorme productie van dit product. Een beetje industrie aldaar komt pas uit de hoek bij een levering van een paar ton aan schellak. Bijvoorbeeld de voedingsindustrie is een enorme afnemer. Je zou het niet verwachten maar het product zelf is al meer dan 5 duizend jaar oud. De oorspronkelijke bewoners van India gebruikten dit indertijd bij de vervaardiging van rode kleurstof om kleding een kleur te geven.
Maar dit is natuurlijk al te simpel voorgesteld. Voordat je één kilo schellak hebt, zijn voor de productie hiervan zo’n slordige 300.000 luizen nodig. De benaming schellak doet zijn naam trouwens eer aan want deze komt gedeeltelijk uit het Sanskrit. ‘schel’komt uit het Engels: shell, oftewel schildje en lak betekent in het Sanskrit: honderdduizenden. Grappig is ook dat we nu nog steeds het woord lak gebruiken voor de producten waarmee we het huis schilderen… De knoplak wordt in een volgend stadium nog meer gezuiverd. Dit is dan nu nog onbeperkt houdbaar maar eenmaal opgelost in alcohol gaat de kwaliteit bij niet verwerking achteruit. De mate waarin is onder andere afhankelijk van de kwaliteit en zuiverheid van de alcohol.
De beste opbergmogelijkheid hiervoor is een glazen pot of fles. Ook is van belang dat de schellak ontwast moet zijn. De luizen maken namelijk prachtige huisjes maar zij maken ook zogenaamde schoorsteentjes daarop en daarvoor gebruiken ze ‘was’. Als we dus deze knoplak zonder meer zouden gaan oplossen dan zit die was daar doorheen. Het effect van die was is dat wanneer je met dit product gaat politoeren er een beetje melkachtig zweem doorheen zit en dat is natuurlijk ongewenst. Bij meubelen van begin 1800 nam men dit op de koop toe maar bij het politoeren vandaag de dag blijkt al gauw dat er een laagje mist op zit en dat is in dit kwaliteitstijdperk not done. De lak moet dus nog meer gezuiverd worden met andere woorden: de was moet eruit!
De knoplak wordt daarvoor door een bad geleid waarin ook chloor zit. Als de was er tenslotte is uitgehaald dan krijg je Robijn, een echt zuivere schellak. Je koopt uiteindelijk dus de schellak in schilfervorm in de kleur die je wenst en vervolgens ga je daaraan ethanol, toevoegen. Dit goedje laat je dan een paar dagen staan. Af en toe schudden en de pot op z’n kant leggen om het contactoppervlak te vergroten zodat de vloeistof sneller oplost. Een leuke verhouding om mee te beginnen is ongeveer 300 gram schilfers op één liter ethanol.
Het kan zijn dat het ontstane product nog niet helemaal zuiver is van aggregatie. Je kunt dit dan het beste door een zeef laten trekken. Het eerder genoemde robijn is de schellak met de meest donkere kleur. Iets lichter is oranje en de meest lichte variant is schellak blond of extra gebleekt. En om nu het verhaal helemaal ingewikkeld te maken is er een nog donkerder kleur namelijk (what’s in a name) zwart. Zwarte schellak gebruik je eigenlijk voor kleine randjes en uiteraard voor grote oppervlakken van bijvoorbeeld piano’s en vleugels. Politoeren met zwarte schellak is de meest moeilijke bezigheid ten opzichte van alle andere. Op een zwarte kleur zie je echt alles. Even ter vergelijking: een autospuiter begint meestal eerst met een basiskleur: zwart.
Naast de hierboven besproken soorten schellak zijn er nog een aantal andere varianten die je minder tegenkomt en die kant en klaar in de handel verkrijgbaar zijn. Harde schellak is er daar één van maar je kunt dit ook zelf maken. Schellak is (ik zei het al) erg kwetsbaar voor alcohol want het is en blijft hierin oplosbaar. Bovendien kan het erg slecht tegen vocht. Kijk maar naar de druppels water die moeders naast de bloemenvaas op de vleugel heeft gemorst. Dat trekt onherroepelijk in de politoerlaag. Bij Stradivariusviolen zorgde overigens het zweet van de violist voortdurend voor aanvallen op de zorgvuldig aangebrachte buitenste lagen van het hout. Een voor vocht ondoordringbare laag aanbrengen zou het instrument ogenblikkelijk anders doen klinken en de waarde ervan drastisch doen dalen.
Maar nu even terug naar het huidige werkstuk waarmee nu nog wat moet gebeuren. De samenstelling van de schellak moet direct aangepast worden zodat deze beter bestand is tegen alcohol en water. En voor een goed begrip: het blijft dan nog steeds schellak maar wel een gemodificeerde. Er wordt in dit geval bedrijfsmatig melamine aan toegevoegd, een moderne kunsthars die mijnheer Stradivarius indertijd niet tot zijn beschikking had. Maar hij had wel allerlei andere harsproducten i.c. Sandarak, een hars afkomstig van een dennenboom. Het is zo ongeveer het product dat in de kern van soldeertin aanwezig is en als vloeimiddel werkt bij het solderen van radiocomponenten. Sandarak verhoogt weliswaar de weerstand van de vloeistof maar het aangebrachte goedje is dan zo bikkelhard geworden dat er in het behandelde werkstuk gemakkelijk barsten kunnen ontstaan.
En om weer bij mijnheer Stradivarius terug te komen: niemand is er tot nu toe in geslaagd om de aard en samenstelling van chemische stoffen te determineren die hij op en in het hout van zijn violen heeft aangebracht en dat debet is aan de zo kenmerkende klankkleur van het instrument.
Maar dan gaan we nu eindelijk politoeren. En jawel hoor, er worden weer een nieuwe serie potten met vloeistoffen op de werktafel gezet. De achterliggende gedachte daarbij is dat het daarbij gaat om een combinatie van bepaalde bestanddelen die verantwoordelijk is voor de werking van het gewenst product. Je moet namelijk bij het samenstellen van de vloeistoffen zogezegd begrijpen wat er mee gebeurt. Maar je hoeft ook weer geen chemicus te zijn om dit te doorgronden. Zelfs mensen die al vele tientallen jaren bezig zijn met politoeren begrijpen soms niet waarom de ene politoeractie beter werkt dan de andere.
Maar eerst even een stukje veiligheid. Het klink wellicht vreemd maar het is eigenlijk noodzakelijk dat je bij het politoeren een brandblusapparaat stand-by moet houden. De ontbrandingstemperatuur van een alcoholsoort is namelijk vrij laag, namelijk zo’n 40 graden Celsius. Als je bijvoorbeeld een hete soldeerbout in de buurt hebt liggen dan kan dit al tot gevaarlijke situaties leiden.
We hebben nu het te politoeren oppervlak schoongemaakt en de vernis in de juiste samenstelling aangemaakt. Nog wel even een misverstand wegwerken. Er zijn mensen die denken dat je kunt politoeren met een kwast, maar die hebben wel ‘de afslag gemist’. Politoeren doen we met een zogenaamde dot. Aan deze dot stelt men hogere eisen dan aan die waarmee we bij een eerdere behandeling met puimen bezig zijn geweest. De buitenzijde van de dot is traditioneel heel fijn geweven linnen. Vanwege die fijne weefstructuur krijg je hele kleine druppeltjes van de politoervloeistof die daardoor veel makkelijker te verwerken is. Een tweede grote voordeel is dat linnen niet pluist. Heel belangrijk! Ook een oud laken (geen flanel) zou je hiervoor kunnen gebruiken maar dat slijt een stuk sneller dan het traditionele politoerlinnen en is iets harder waardoor je wat sneller streepjes zult krijgen. De binnenzijde van de dot hoort traditiegetrouw gevuld te zijn met poetskatoen dat bij elkaar gehouden wordt door een wollen sok.
Nu gaan we de dot vullen met politoervloeistof door deze open te leggen. Deze vloeistof bestaat uit schellak met alcohol en de dikte daarvan kan variëren. Je kunt bijvoorbeeld 50 gram schellak oplossen in één liter alcohol maar je kunt dit ook doen met één kilogram schellak. De viscositeit daarvan is navenant. De gulden middenweg hierbij is 300 gram schellakschilfers op één liter alcohol. De puriteinen onder ons onderkennen drie stappen in het politoerproces. Eerste stap is het zogenoemde grondpolitoeren. Je gaat daarbij met een relatief dunne schellak te werk die dan ook goed in het oppervlak kan trekken.
Vervolgens krijg je het dekpolitoeren en de naam zegt het al, je gaat hierbij dikte opbouwen. Als laatste krijg je het afpolitoeren met weer een dunnere samenstelling. De vloeistof is dus nu in de dot gegoten en de linnen lap is daar vervolgens overheen getrokken. Het belangrijkste hierbij is dat er zich op het bovenste deel van het oppervlak van de dot geen vouwen bevinden. Je trekt het linnen vervolgens strak om het poetskatoen en vouwt het in de vorm van een balletje of peertje, afhankelijk van de te politoeren vorm. Uiteindelijk heb je een rond bolvormig knotje met een soort staart dat je goed kunt vasthouden en waarmee je vooral kunt sturen. Vervolgens ga je de dot in de bol van je hand uitslaan. Er gebeuren nu eigenlijk twee dingen. Ten eerste sla je het oppervlak min of meer plat afhankelijk van de grootte en vorm van het te politoeren oppervlak. Het effect is dat je dan minder rondjes hoeft te draaien en dat is een voordeel bij het behandelen van grote werkstukken. Ten tweede voel je al doende op welke wijze de dot ‘eraan toe is’ qua vloeistofsamenstelling. Als de dot plakt dan voel je de schellak en als deze koud aanvoelt dan voel je de alcohol. Dit laatstgenoemde middel onttrekt namelijk warmte aan je handen.
We vervolgen onze actie waarbij Ron met de dot ronddraaide bewegingen maakt op het werkstuk en dat heeft een reden. Je moet namelijk bewegingen maken waaraan geen begin- en eindpunt zit. Dus ronde bewegingen maken in de vorm van nullen, ovalen en achten en hiermee ook aan de gang blijven. Je moet hierbij niet hard duwen. Als dit namelijk wel gebeurt dan ga je de schellak uit de dot persen en dan wordt het hele proces onbeheersbaar. Aan de zijkant van de dot blijft dan schellak in overvloed aanwezig en dan krijg je al politoerend zogenaamde schellakruggen op je oppervlak. Politoeren heeft namelijk alles te maken met een perfect glad oppervlak en dat krijg je niet als er sprake is van ruggen. Daarom is het noodzakelijk dat je heel gestructureerd je werkstuk gaat afwerken.
De mens heeft van nature ook de neiging om de randjes hierbij te vergeten. Derhalve moet hieraan zorgvuldig aandacht besteed worden. Bedenk wel dat de laag die je opbrengt razendsnel droog is vanwege het verdampen van de alcohol. Maar om de schellak zo gelijkmatig mogelijk te verdelen is het noodzakelijk om de draaiende beweging iedere keer te variëren. Je begint bijvoorbeeld met rondjes, dan achtjes, dan ovaaltjes en dan weer lange achtjes. Steeds ronde bewegingen dus die geen einde hebben. De laatste richting van de dot voordat je deze van het werk afhaalt is steeds met de houtnerf van het hout mee. De eindstreep die je daarbij achterlaat is zodoende niet zichtbaar in de parallelle tekening van de nerf.
Zo, er zijn nu een paar laagjes opgebracht en in de dot zit nog steeds alcohol. Als je nu voor de tweede keer met een serie draaibewegingen gaat beginnen dan wil de alcohol in de dot, de zich in de reeds opgebrachte politoerlaag bevindende schellak oplossen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Ook wanneer de dot gaat plakken dan moet je gewoonweg ophouden en het oppervlak eerst laten drogen. Ja, politoeren is een geduldwerkje en dat kan niet iedereen opbrengen. Om het oppervlak volledig te behandelen zijn circa 120 lagen politoer nodig. Als je dan iedere keer een droogperiode in acht moet nemen dan zijn we de zomer wel voorbij. We zullen dus wat anders moeten verzinnen om dat proces te versnellen.
Maar eerst even tussendoor; op het moment dat je de dot niet meer gebruikt moet je deze direct luchtdicht in een pot opsluiten. Doe je dat niet dan droogt deze uit en krijgt je nadien nooit meer dezelfde kwaliteit en uiteraard ook niet meer hetzelfde gepolitoerde resultaat. Maar zoals Tom Poes zou zeggen: “Verzin een list” en dat doen we dan maar. We gaan olie toevoegen. Geen smeerolie of lichte naaimachineolie maar gewoon politoerolie. Dat is een hele zuivere paraffineolie en aan een paar druppeltjes op de dot heb je al genoeg. We gaan dat nu direct met behulp van de dot gelijkmatig inwrijven op het werkstuk zodat er een heel dun laagje olie op ligt. Die olie dient als smeermiddel en die gedraagt zich alsof deze in een bak met water komt bovendrijven. Dus de aangebrachte schellak plakt keurig op mijn plankje en de olie zit daar bovenop.
Je kunt het eigenlijk vergelijken met het offsetdrukproces. Let wel, de olie is nodig zodat de dot niet aan het werkstuk blijft vastplakken. Door dit steeds zo te herhalen is het mogelijk om in plaats van 2 of 3 lagen ineens 30 tot 40 lagen achtereenvolgens op te brengen. Zou het werkstuk dan toch vóór Kerstmis klaar zijn? Naast het voordeel van het werken met olie is er, je raadt het al, ook een nadeel aan verbonden. Langzamerhand zal de olie de net aangebrachte schellaklaag gaan ‘opvreten’. Dus de olie moet er ook weer af en dat doe je met pure alcohol. Dit is een tamelijk spannend werkje want als dit niet zorgvuldig gebeurt dan kun je het werk van de afgelopen weken wel vergeten en opnieuw beginnen.
Wanneer je tijdens het politoeren achter de dot kijkt dan zie je een spoor. Een deel daarvan zie je verdampen en dat is de alcohol die aan het vervliegen is. Tweede aanwijzing is dat de dot aan je handen plakt wat aangeeft dat er dus nog schellak in aanwezig is. In het spoor dat achterblijft nadat de alcohol verdampt is moet ik als het ware mijn naam kunnen tekenen. Als dat mogelijk is zoals tijdens dit politoerproces dan zit er nog olie op. Als de volgende 3 zaken aanwezig zijn, t.w. de aan te brengen schellak, de alcohol om het op te lossen en de olie als smeermiddel, dan is het goed. En dat is echt alles dat mijn werkstuk mij ‘gaat vertellen’.
En je bent eigenlijk nu al verbaasd hoe vol de kleur aan het worden is. Maar pas op, het is een beetje fopperij wat er nu gebeurt. Het werkstuk is in de olie gezet en een deel van de glans komt nu van de olie. Als je de olie gaat verwijderen dan haal je tegelijkertijd ook een deel van de schellak weg. Dus eerst een stap te ver en dan ga je terug. Dit proces is geen exacte wetenschap maar een gevoelskwestie wat je zelf mooi vindt. Het is ook één van de verschillen in techniek tussen Franse en Engelse politoermethoden. De Fransen vinden dat je zover moet politoeren dat je ‘net boven het maaiveld uitkomt’. Dus net de volle glans maar ook niet meer dan dat. De Engelsen daarentegen gaan wat degelijker te werk en zouden er het liefst een politoerlaag van ‘vele millimeters dik’ op willen hebben. Wie van de twee gelijk heeft hangt af van je persoonlijke smaak maar het hangt ook van het meubelstuk af welke methode het beste kan worden toegepast.
Als nu na de eerder genoemde 30 tot 40 politoerlagen de dot toch weer gaat “trekken” is het tijd om te stoppen. Op dat moment laten we het werkstuk rusten en gaan we bijvoorbeeld morgen verder. Er gebeurt dan in de wachtperiode het volgende. De schellak krijgt de tijd om door te harden als gevolg van het feit dat de alcohol verder verdampt. Daarnaast krijgt de olie de gelegenheid om ‘naar boven’ te komen drijven. Vergelijk het maar met een emmer met water waarin je olie hebt gegooid. De olielaag op het gepolitoerde oppervlak ligt als het ware te wachten tot je weer verder gaat met het aanbrengen van de volgende 30 lagen. Dat gaat goed totdat het werkstuk ‘zegt’: “en nu niet verder”. En dan moet je weer een dag wachten.
Dat kwam overigens steeds goed uit want alle stof die je de rest van de dag geproduceerd hebt is dan ’s nachts weer keurig weggezakt. Algemeen voordeel bij het politoerproces ten opzichte van het moderne lakproces is dat het werkstuk zeer snel droog is en er komt ook geen stof meer aan te pas. Na een aantal dagen politoeren dan, wordt de vereiste dikte van circa 120 lagen bereikt. Maar als laatste moet de olielaag die nog steeds aanwezig is, er nu definitief vanaf worden gehaald. En dat is de meest riskante handeling van het totale politoerproces.
De politoerdot gaat nu ook weer in een luchtdichte fles en een nieuwe dot wordt samengesteld. Het werk dat de laatste handeling met zich meebrengt t.w. het verwijderen van de olie wordt uitklaren genoemd. De uitklaardot ziet er hetzelfde uit als de puimdot die we in eerste instantie gemaakt hebben zij het dat nu een zachte buitenzijde van belang is. Als deze nu maar goed absorbeert en de buitenzijde niet pluist dan gaat alles naar verwachting goed. De binnenzijde van de dot wordt weer bevochtigd met alcohol. Deze dot mag niet meer dan klam zijn. Is deze te nat dan wordt in wezen te veel schellak opgelost en haal je ineens weer te veel lagen weg.
In vogelvlucht werkt het hele gebeuren als volgt. De dot met alleen een klein beetje alcohol in de vorm van een bal wordt over het werkstuk gehaald. Voordat de schellak eigenlijk ‘door heeft’ dat deze gaat oplossen moet je ‘al weer weg zijn’. Als de dot te nat is dan wordt het gehele werkstuk verprutst en kun je opnieuw beginnen. Dus uitklaren met lange halen in de nerfrichting en vooral niet stoppen op het werkstuk. Op deze wijze wordt de olie er als het ware ‘afgeschept’. Na verloop van tijd raakt uiteraard de dot verzadigd zodat je regelmatig een schoon stukje doek opzoekt om verder te werken. Dit moet je steeds heel regelmatig doen. Gebeurt dat niet dan vreet de olie weer in de schellaklaag en heb je weer wat herstelwerk in het verschiet. Als na verloop van een paar weken is gebleken dat het werkstuk niet goed is uitgeklaard dan is een melkachtige zweem op de politoerlaag waar te nemen.
Er zitten goedbeschouwd hele kleine putjes in het oppervlak die je dan weer weg kunt politoeren. Voor de wat minder dapperen onder ons is er voor het uitklaren een alternatief product voorhanden t.w. uitklaarpolitoer. Het zoveelste potje wordt op tafel gezet. Het is iets minder agressief dan pure alcohol en verwijdert tevens eventuele kleine politoerfoutjes. De laag is nu gereed en in dat stadium kun je nog allerlei trucs aanwenden om de hoogglans juist een beetje meer mat te krijgen. En weer verschijnen er twee potjes. Het mat maken van het werkstuk betekent eigenlijk het bekrassen van het hoogglans oppervlak. De bewerking met het meest grove resultaat wordt bereikt door toepassing van het eerder genoemde puimsteenpoeder. En je hoort het dan ook, het schuurt echt. Wel uitkijken dat je niet te veel politoer eraf haalt.
Het middel dat het meest ‘fijnmatte’ resultaat geeft heet EEE-ultrashine, een Australisch product dat bekend is bij houtdraaiers. Het is kort gezegd een heel fijn schuurmiddel met wasachtige bestanddelen. Je slaat dan twee vliegen in één klap en het resultaat is zijdeglans en verbluffend zo mooi. Wil je het nu nóg mooier krijgen dan is een nabehandeling met traditionele meubelwas wenselijk. Dit is dan ook gelijk een bescherming van de politoerlaag.
Maar… we kunnen zelfs in dit betrekkelijke eindstadium van bewerking nog enkele grappen met het werkstuk uithalen. Voordat we dit in de was gaan zetten nemen we weer wat polish reviver, een product dat ook al aan het begin van dit verhaal is genoemd. Zojuist hebben we het product gebruikt om de oude politoerlaag op te halen. Een andere eigenschap van dit product is echter dat het bestaande politoerlagen harder maakt. Het laagje dat wordt opgelost wordt als het ware harder achtergelaten. Het effect hiervan is dat het politoeroppervlak iets beter bestand is tegen waterkringen. In het algemeen zou je kunnen stellen dat van deze nieuwe technieken gepolitoerde oppervlakken beter dan vroeger geconserveerd worden.
Ook het eerder genoemde glanspopote, in gebruik als schoonmaakmiddel bij het begin van het politoerproces komt weer te voorschijn. Een leuk product als je hebt leren politoeren maar dit proces nog niet helemaal goed in de vingers hebt. Glanspopote gaat zogezegd alle kleine politoerfoutjes zoals bij voorbeeld doffe plekken en strepen eruit halen. Het beste resultaat bereik je met een politoerlaag die al heel goed is uitgehard. Als je er dan flink mee aan de gang geweest bent dan is het resultaat er ook naar. Je zou het het ‘laatste redmiddel’ kunnen noemen maar de moeite wordt dan ook beloond. Schitterend om te zien. Het betekent echter wel dat je dit op een tamelijk dikke politoerlaag kunt gebruiken want je verwijdert hierbij dan ook weer een aantal politoerlaagjes.
Bij politoeren is het niet zozeer de ervaring en de handvaardigheid die een prominente rol speelt maar vooral het begrijpen wat je aan het doen bent. Tijdens cursussen hanteert Ron steevast de stelregel: “alcohol is de oplossing voor al je problemen”. Schellak is en blijft oplosbaar in alcohol ook al is deze meer dan 100 jaar oud en ook al is het werkstuk zo verknoeid met krassen en strepen. Daaruit kun je concluderen dat je een bestaand oud en gepolitoerd meubel heel goed kunt opknappen zonder zelf vanaf het begin te politoeren mits er nog voldoende schellak op aanwezig is. De waslaag en alle andere ongerechtigheden haal je weg en vervolgens ga je alleen met een dot met louter alcohol aan de slag.
Een redelijk natte dot waarmee je alleen maar de bestaande politoerlaag oplost en tegelijkertijd opnieuw aanbrengt. Maar dit is techniek voor gevorderden (waar Ron inmiddels ook een aparte cursus voor heeft). In vogelvlucht hebben we nu het hele politoerproces doorgenomen.
Tijdens de NVHR-dagen zijn Ron en zijn vrouw Els steeds met een grote stand aanwezig om aan de hand van meegebrachte materialen en voorbeeldkasten hierover uitleg te geven. Dus mocht je vragen hebben of zelf aan de slag willen, ga er dan zeker eens een keer langs of volg een cursus waarbij je direct met je eigen radio aan de slag kunt in Ron’s werkplaats.
Want hoewel het proces op zich prima is te volgen, is en blijft het lastig om deze techniek uit een boekje te leren omdat de verschillen in de details zitten. Jacques en ik hebben in ieder geval nu het voorrecht gehad om in tijd van één avond ingewijd te worden in het wel en wee van het hele politoerproces. Wij hopen dat een aantal radioverzamelaars door dit verhaal echt aangestoken wordt om een voor hen waardevol toestel zijn glans van weleer terug te geven. En daar kunnen Ron en Els van Zaltbommel het van harte mee eens zijn. Maar nu is het eigenlijk bijna al weer de volgende dag. Rond middernacht keren Jacques en ik in het duister van het weidse platteland huiswaarts.