Beurstafel 11, 18 juni 2016

Beurstafel 11 is de tafel waar leden die vragen hebben over slecht werkende radio's en versterkers, deze aan de technische commissie kunnen voorleggen. In de hoop daar het antwoord te vinden waarmee het toestel uiteindelijk weer in orde gebracht kan worden.
Er komen op zo'n dag toch een hoop leden langs met diverse vragen of om zomaar even een praatje te maken. Opvallend is dat de meeste vragen over versterkers gaan. Mensen die al eerder via e-mail antwoord hebben gekregen en daar nog wat over willen vragen. Zelf heb ik aansluitend ook een tafel waarvoor ik wat meebreng om te verkopen en als dat niet lukt dan maar weggeven. Want zelf iets weggooien vind ik pijnlijk en laat dat liever een ander doen. Maar vaak wil men het voor niets nog niet meenemen.

Een nog jonge man stond langdurig radiobuizen, type noval die in een doos op mijn tafel stonden, een voor een langdurig te bekijken. Nu zijn de buizen die ik meebreng meestal nieuw, maar na vele beurzen zo vaak uit de doosjes gehaald dat deze in een rommelige staat verkeren. Nieuwsgierig geworden vroeg ik hem wat hij eigenlijk zoekt. Hij zocht een radiobuis voor een radio en nu keek hij of er een bij zit die daar op lijkt.

Op zich natuurlijk al raar, want er staat toch een typenummer op zo'n buis, of het glas zou gebroken moeten zijn, wat toch nauwelijks voorkomt. Hij wist alleen te vertellen dat er Philips op stond; ook het typenummer van de radio wist hij niet te vertellen. Ik dacht bij mij zelf: de hele dag zitten ze met een GSM te spelen, maar om even een foto te maken van de radio daaraan wordt niet aan gedacht. Hij had dan de buis op de foto kunnen aanwijzen, dan had ik waarschijnlijk direct kunnen vertellen welke type buis het is. Eventueel de gegevens kunnen laten opvragen van het toestel. Nu kon ik hem niet verder helpen. “U bent toch van de technische commissie?” was zijn opmerking. “Ja, maar ik ben geen helderziende. Als u mij bij thuiskomst per e-mail een foto van de radio of in ieder geval wat meer gegevens stuurt, dan geef ik u per omgaande het juiste advies.” Hij knikte met de woorden: “Dat zal ik doen.”

Ondertussen was er iemand die mij al wat eerder geschreven had per e-mail en daarin
vroeg naar een schema van een wat eenvoudige versterker.

De 6N6-versterker is voor hem een optie, echter de triode-eindbuis waar het om draait is moeilijk te krijgen. Deze buis zag ooit het levenslicht als de Speed Triple-Twin in 1932, een dubbelroostertriode met het type nummer 245. Deze succesvolle versterker met de 6N6-buis in de octal uitvoering, bouwde ik vijf jaar geleden en is door velen nagebouwd, zelfs in een stereo-uitvoering. Een artikel over deze versterker dat ik schreef voor het Franse blad Passion van de CHCR had in Frankrijk veel belangstelling. Maar ook daar valt het niet mee om nog een dergelijke triode te vinden.

Eventueel kan een ECL82 als vervanger gebruikt worden. Daar is ook mee gedemonstreerd in het Radiocafé en dat benaderde aardig de kwaliteit van de echte 6N6. Veel is hierover terug te vinden in het Radiocafé-verslag van 9/11/2011. De man was daar al mee bekend en had al gezocht naar andere mogelijkheden. Een groot vermogen is niet nodig. In het boekje Hi-Fi versterkerschakelingen door E. Rodenhuis was zijn aandacht gevallen op een eenvoudig schema met tweemaal EL84; echter toch achteraf niet wat hij zocht, bleek uit het gesprek. Ik raadde hem aan het in Frankrijk veel gebouwde eindtrapje SPRP86 na te bouwen. Lange tijd zag ik al jaren geleden een auto op de ruilbeurs in Riquewihr, waar een firma het schema op beide zijden van zijn bestelbus had laten aanbrengen. Met de in sierlijke letters geschreven tekst L'Amplificateur Supérieur. Het schema is te vinden in vrijwel elk buizenboek en ook in het Radiocafé-verslag van 24/3/2009. Het is een serie-balansschakeling met twee stuks EL86 in de meest denkbare eenvoudige uitvoering.

Als de schermroosterelco's worden uitgeschakeld, werkt het als een dubbeltriode. Met minder vermogen en tevens minder vervorming. Als voorversterker kan de schakeling van de 6N6-versterker gebruikt worden. Iemand die uit belangstelling meeluistert, meent op te moeten merken dat het helemaal geen schema is, maar een voorbeeld om 800 Ω luidsprekers aan te sluiten.

Ik moest die man tegenspreken, want juist een minimum aan onderdelen is een voorwaarde om kwaliteitsversterking te garanderen. Ten tweede maken we ook nog gebruik van een transformator in de uitgang om laagohmige luidsprekers te kunnen gebruiken. Dat kan een normale trafo zijn, zonder spleet in de kern, want er loopt geen gelijkstroom door de primaire wikkeling!! Dus geen speciale uitgangstrafo die al vanwege de naam twee keer zo duur is. Een trafo met een verhouding 10/1 dus 240/24 volt die 1 ampère kan leveren om een redelijke demping te verkrijgen door de wat met dikker draad gewikkelde secundaire wikkeling, voldoet prima. Het hoeft niet speciaal een mantelkerntrafo te zijn. Een ringkerntrafo kan zelfs nog een beter resultaat leveren, heb ik ervaren.

Wat dat betreft verwijs ik naar Menno van der Veen zijn beschrijvingen. Wel raad ik aan om de elco in de luidsprekerleiding te vervangen door een echte condensator van 10 µF. “Een elco is namelijk altijd aan het formeren om alle lekken te dichten en dat hoef ik niet te horen. Op de beurs achter in de zaal zijn hoge kwaliteit 10 µF condensatoren, verkrijgbaar bij de heer Quakkelstein voor een redelijke prijs. Ik stuur u nog wel een e-mail met meer gegevens.”
De man loopt na deze uitgebreide uitleg weer verder.

Er is meer te zien op de beurs dat aandacht vraagt, dan de goed werkende Philips 751A met nieuwe EM4 die op mijn tafel staat en hoopt een nieuwe baas te vinden. Maar daar is weinig aandacht voor. Een wat oudere mijnheer vraagt mij: “Is het nu echt wel een versterker, waar u over sprak, met een redelijke kwaliteit?“ Ik antwoordde hem met: “Ja, dat mag ik wel zeggen. Echter met wat we tegenwoordig aan muziek voor geschoteld krijgen, zou ik daar maar niet te veel bij stilstaan.”

Eigenlijk geeft het bouwen van zo'n apparaat meer plezier dan als het klaar is met het luisteren naar de muziek. Zelfs als je een dure concertvleugel in de huiskamer plaatst, zal al snel blijken dat de akoestiek van het vertrek hopeloos genoemd mag worden. Het dure bankstel moet naar zolder en andere gordijnen ophangen, voor je het weet zit je in een echtscheiding.

In de zaal wordt het nu wat drukker, buiten giet het van de regen. Vok Keijsper heeft ondertussen koffie gehaald en ik heb nu even tijd om mij daar mee te bemoeien.

Dan toch weer een volgende vraag van een bezoeker, een vriendelijke man die graag wil weten wat ik van een 800 Ω luidspreker vind. Ik vertelde hem dat een fabrikant er alles aan doet om de concurrentie voor te blijven met de prijs en dus goedkoper wil zijn om uiteindelijk meer te kunnen omzetten. Indien mogelijk wordt er dan bespaard op onderdelen. Een uitgangstrafo kan dan met een 1000 Ω ingang wel gemist worden als de luidsprekerimpedantie wordt aangepast.

Nu heeft Philips bijvoorbeeld enkele prima luidsprekers, zoals de 2131A, die we terugvinden in de 525A, en de veel besproken 9710. De 9710 is een luidspreker uit de Kroonserie, die met een omtrek van bijna 9 inch met een impedantie van 7 Ω een vermogen van 10 watt kan verwerken. De ohmse weerstand van de spreekspoel is 5,5 Ω.

Gewoonlijk is een 8 Ω ( bij een frequentie van 1000 hertz ) spreekspoel gewikkeld met 0,15 mm draad. Om 800 Ω te verkrijgen, neemt men 0,05 mm draad; de ohmse weerstand per meter is hiervan 0,15 : 0,05 = 3 en dat tot de tweede macht en is dus 9 keer groter dan van draad met een diameter van 0,15 mm. We wikkelen vier lagen om voldoende kopervulling in de magneetspleet te krijgen. Dat zijn per laag drie keer zo veel windingen en dat 4 keer, is dus 12. We vermenigvuldigen 12 x 9 = 108 en vermenigvuldigen dat getal met de ohmse weerstand van 5,5 Ω, dan komen we uit op 594 Ω. Zo zou dus de 9710 door Philips omgebouwd kunnen zijn. Uiteindelijk zal nu na meting de impedantie rond de 800 Ω blijken te
zijn. Er komt dus geen enkele moeilijke wiskundige berekening aan te pas.

Maar ik moet bekennen wij zijn gespecialiseerd in het wikkelen van spreekspoelen. Trouwens, veel is terug te vinden in draadtabellen. Wikkelen is niet gemakkelijk, wel er op letten in de lak te wikkelen, want een luchtbel kan door opblazen een snel einde van de spreekspoel betekenen bij maximaal vermogen door warmte-ontwikkeling. Met als gevolg aanlopen of zelfs vastzitten in de magneetgleuf.

De man is wat verbaasd na deze stortvloed van getallen. Om zijn vraag te beantwoorden, kan ik het volgende vertellen. Er moet in de techniek evenwicht zijn. Als we op een wip gaan zitten dan moet ook deze in balans zijn om met plezier te bewegen. Zo ook de luidspreker. Ten opzichte van de krachtlijnen in de spleet moet een gelijkwaardig veld door de spreekspoel opgewekt worden om maximale werking te waarborgen. Met een magneet van 10000 gauss en een stroom van 1 ampère door de spreekspoel, is er een redelijk juist evenwicht. Een wat jongere man die al een tijdje aandachtig heeft staan luisteren met onder zijn arm een zojuist gekocht toestelletje, merkt op dat een 800 Ω luidspreker veel meer windingen heeft en dus de zwakkere stroompjes daarin opgeteld kunnen worden en dan kom je ook al gauw aan 1 ampère.

Het is even stil. Dan antwoordt een mijnheer op leeftijd in een keurig kostuum: “Dat is natuurlijk niet waar, het is maar één lange draad waar een kleine wisselstroom door loopt, het weinig opgewekte magnetisme versterkt elkaar in de op een koker gewikkelde spoel en het is maar de vraag of dat gelijk gesteld kan worden aan die van de laagohmige luidspreker.” Er valt even een stilte, de jonge man staat er wat beduusd bij. De vriendelijke mijnheer is ondertussen alweer verder gelopen. Ik ben het echter volkomen eens met deze uitleg en vind persoonlijk zelf dat een 8 Ω luidspreker beter is, ondanks de toevoeging van een aanpassingstrafo.

Net als ik zelf even wil gaan kijken en luisteren bij de demonstratie van Jan Duin met zijn Philips luidsprekers 22RH4, benieuwd ook welke LP's Rene Daemen deze keer heeft meegebracht, word ik al snel staande gehouden door iemand die mij vertelt bezig te zijn met de restauratie van een oude LONDON CITY versterker. Met de vraag: “U hebt deze vroeger toch gebouwd?” Dat kan ik niet ontkennen en vraag dan ook wat het probleem is. “Mijnheer Van Schagen, moet u luisteren, ik heb in een artikel van u gelezen dat schermroosterweerstanden in een eindtrap altijd koolweerstanden moeten zijn. Dat lijkt mij vanwege de toch grote stroom die daar loopt onverstandig. Wat is daarvoor de reden?” “Ja, daar kan ik u wel een begrijpelijk antwoord op geven. Waarom weerstanden in de schermroosterleidingen van bijvoorbeeld steile eindbuizen zoals de EL34?” “Omdat anders oscillatie kan optreden. Middels een weerstand van liefst 1000 Ω, een stopweerstand genoemd, proberen wij die te voorkomen. Een draadgewonden weerstand is in feite een spoel van weerstandsdraad en kan juist behulpzaam zijn om de buis in een bepaalde frequentie te laten oscilleren. Iets dat wij juist niet willen, vandaar dat niet-inductieve koolweerstanden de voorkeur verdienen. Let er ook op dat de anode-aansluitingen op de buisvoet met de draad niet door het oog steken. Losse draadeinden, al zijn ze kort, daar hopen elektronen zich op en kunnen gaan sproeien naar de dichtbijzijnde contactpunten. De solderingen moeten als een klein rond bolletje afgewerkt zijn. Met grote vermogens is het altijd goed oppassen dat het solderen correct is uitgevoerd.”

Er zullen nog veel meer mensen voorbijkomen met vragen, of om alleen even een praatje te maken. Vaak is het ook voor mij interessant en zelfs leerzaam wat ik allemaal te horen krijg. Wat er op de beurs aangeboden wordt zie ik meestal pas thuis als ik de foto's van Piet Blaas onder ogen krijg.

Piet van Schagen