Verslagen Radiocafé

6 september 2016: MEAMP 486

De naam zegt het al mijn versterkertje, een kwartet van vier EL86 buizen. Er is al veel over de seriebalansschakeling geschreven in ons NVHR tijdschrift, zoals het artikel in december 2005 geschreven door Piet Blaas en Henk van den Broek. Meer wetenswaardigheden over de OTL is te vinden in het RHT 130 van 2009, geschreven door Peter de Boer. Maar ook vele keren te lezen in de radiocaféverslagen en het spreekuur technische commissie.

Lang geleden in 1957, ver voor de oprichting van de NVHR, schreef ik al in het bekende maandblad Radio Elektronica. Het was de hoofdredacteur van dit blad, W. van der Horst, die ik sprak tijdens de Firato, die mij aanraadde meer technische artikelen voor het blad  te schrijven. In Radio Elektronica vinden we dan ook veel gegevens en beschrijvingen over de hier meegebrachte versterker met de tweevoudige stereo cascodeschakeling  (cascode is boven elkaar geplaatst en cascade  is opeenvolgend). Een voordeel is dat in deze schakeling geen fasedraaier nodig is. Het in dat blad beschreven artikel is jaren later gebruikt in onze NVHR vervolgcursus les 20. De omzetting balansschakeling naar seriebalans in de figuren 4 zijn overgenomen uit Radio Elektronica 1959. Eigenlijk volkomen overbodig al deze beschrijvingen nogmaals te herhalen.

Eerst even een stukje voorgeschiedenis. Veelal worden onze HiFi-versterkers gebouwd met minstens twee eindbuizen, die geschakeld worden volgens het Push Pull principe, dat nu honderd jaar geleden in 1916 werd gepatenteerd door Western Electric Company. De stuurroosters krijgen elk een signaal van gelijke amplitude maar in tegengestelde fase. In beide anodekringen, die voor wisselstroom in serie staan, ontstaan dus tegengestelde signaalspanningen, die bij elkaar worden gevoegd in de uitgangstransformator. Dit samenvoegen geschiedt in twee gescheiden wikkelingen, die zo vast mogelijk gekoppeld moeten zijn om het samenvoegen van alle frequenties gelijkmatig te laten geschieden. Daar zit echter de moeilijkheid, omdat dit nauwelijks bereikt kan worden. Eenvoudig gewikkelde trafo’s met twee gestapelde primaire wikkelingen zijn begrijpelijk het slechtste af. Een oplossing is, of het in schijven te wikkelen naast elkaar, of andere duurzame wikkelmethoden toe te passen. De trafo’s worden daardoor groter en duurder.

Ook de grote uitgangsimpedantie die te groot is tegenover de belasting is een nadeel. De zelfinductie staat immers parallel aan de belasting en geeft dus een vermindering van het rendement voor de hogere frequenties. Daarbij niet vergeten, de gelijkstroom die door de wikkelingen vloeit. Maar stel dat het mogelijk zou zijn beide anodekringen parallel te schakelen in plaats van in serie en toch het push/pull principe te behouden. Als we er ook nog in zouden slagen de gelijkstroom buiten de transformator te houden, dat zou toch een interessante oplossing zijn. De twee Amerikaanse technici A. Petersen en D.B. Sinclair hebben daar lang over nagedacht en hebben een geheel nieuw principe ontworpen. Het werd door hen gepubliceerd onder de naam `A Single Ended Push Pull Audio Amplifier` in het blad General Experimenter van oktober 1951.

Een uitgangstrafo is in deze schakeling niet nodig, maar er kan indien nodig een enkelvoudige trafo gebruikt worden om aan te passen aan een afwijkende impedantie. Deze schakeling heeft als voordeel dat de signalen afkomstig uit de anodekringen van de beide eindlampen niet in twee gescheiden wikkelingen van de uitgangstrafo worden samen gevoegd, maar in een wikkeling of directe belasting (luidspreker). Een eventuele trafo hoeft dus slechts één primaire wikkeling te hebben en er loopt tevens ook geen gelijkstroom door de windingen. Het enige nadeel is dat deze schakeling in deze eenvoudige vorm slechts in klasse A kan werken.

Het is toch wel wat anders dan de zeer vele 100 watt balansversterkers in klasse B die ik zelf heb gebouwd zo rond 1970, de London City en Fane versterkers. Het hele huis leek wel een fabriek. Later hebben we dan ook de Fane versterkers voor groot deel laten fabriceren op een sociale werkplaats in Haarlem. Tijdens een HiFi-versterker expositie liet iemand mij weten dat de London City versterkers volgens hem zijn bedoeld om zo veel mogelijk herrie op het podium te maken en zeker niet zijn te vergelijken met zijn bijzondere HiFi-product. Hij liet ter demonstratie een cd horen van een bekende groep. Hij keek mij trots aan met de woorden dit is kwaliteit. Ik antwoordde hem dat ik deze jongens goed ken die op uw cd spelen en weet dat deze gitaristen alle drie London City versterkers gebruiken om hun instrumenten te versterken. Als dat nu zo’n herrie sound is hoe kan dat nu met uw luxe amplifier dan ineens van een uitmuntende kwaliteit zijn?

Ik was toch erg benieuwd hoe deze seriebalansschakeling werkt en heb daarom dit versterkertje gebouwd met het gebruik van EL86 eindbuizen.
Tweemaal dezelfde schakeling om het als stereo te kunnen gebruiken maar in hoofdzaak om beide systemen in een parallelschakeling te gebruiken om toch iets meer vermogen te verkrijgen. Vaak ook genoemd als brugschakeling. Het is van oorsprong een OTL-schakeling wat slechts betekent Ouput Transformer Less. Dat is natuurlijk goedkoper dan het gebruik van een trafo wat toch altijd een vrij duur onderdeel is. Maar in dit ontwerp zijn toch uitgangstrafo’s gebruikt. Zonder uitgangstrafo is de impedantie die van de beide eindbuizen opgeteld gedeeld door vier. We komen dan op 1000 ohm. Dat betekent dat wij een luidspreker met een impedantie van minstens 800 ohm moeten gebruiken. Echter bij het stijgen van de frequentie stijgt ook de impedantie van de luidspreker behoorlijk mee wat voor hogere frequenties vermogensverlies betekent. Ook een redelijke dempingsfactor is met deze schakeling begrijpelijk ver te zoeken. Daarbij uitgaande van de berekeningen van prof. dr. Baumsteiger is de stroom door een 800 ohm spreekspoel te gering om in het homogene magneetveld van de luidspreker enig rendement te verkrijgen. Iemand schreef mij, dat twee parallel geschakelde oude Philips schaalluidsprekers een beter resultaat geven dan zijn pas gekochte 800 ohm luidspreker. Begrijpelijk, daar deze oude luidsprekers voor zo’n impedantie een beter systeem hebben.

Gyula Kiss heeft dat in het radiocafé gedemonstreerd met zijn zelfbouw Freischwinger luidspreker. Iedereen was verbaasd over de volle basweergave zonder dat de conus enige zichtbare uitslag maakte. Ach een schommel geef je ook maar een zetje en men loopt niet helemaal mee met de beweging. Niet voor niets is men vroeger al gestopt met de in die tijd veel gebruikte 16 Ohm luidspreker en dat men nu standaard werkt met 8 ohm luidsprekers. Met andere woorden ik heb dan ook uitgangstrafo’s gebruikt en 8 ohm luidsprekers. De verhouding is 8 staat tot 800 en daar de wortel uit is 10. Een trafo van 240/24 volt met een secundaire die 1 ampère kan leveren is uitermate geschikt. Er loopt geen gelijkstroom, dus er is geen spleet in de kern nodig die er voor moet zorgen dat de kern door deze stroom in een magnetische verzadiging terecht komt. Een gewone trafo met een goede kern is gemakkelijk te verkrijgen. Dus hier geen OTL maar WOT = With Output Transformer.

Vermogen, waar halen we dat vandaan? Het zijn niet de eindbuizen die vermogen geven, zij kunnen slechts de stroom regelen tot een maximum wat vermeld staat bij de buis gegevens. Een paar 813 zendbuizen in je versterker kunnen iemand het idee geven dat het een bijzondere  krachtige versterker is.

Ik heb er nog een bewaard als aandenken aan de tijd dat ik bij Radio Holland werkte als radiotechnicus op de Keizersgracht in Amsterdam. Iemand kan thuis boven de gootsteen een brandweerkraan monteren met een twee inch slangaansluiting, maar zelfs met vol opendraaien komt er niet meer water uit dan met de gewone kraan die normaal geplaatst wordt. De 15 mm koperen toevoerbuis kan niet meer leveren. Grote eindbuizen zijn tot veel in staat maar het vermogen moet toch ergens vandaan komen en dat is uit de wandcontactdoos ook wel stopcontact genoemd. Met een zekering van 16 ampère in de meterkast betekent dat 3500 watt. Gewoonlijk gebruiken we daarvoor een voedingstrafo die gelijktijdig als scheidingstrafo werkt. Er zijn dan ook nog hulpspanningen nodig zoals voor de gloeistroom van de buizen. Twee maal de anodestroom voor de vier EL86’s in deze Meamp 486 is volgens de gegevens bijna 120 mA .

Deze serie balansversterkers zijn niet bepaald zuinig te noemen. De hoogspanning van deze demonstratieversterker wordt om een zware voedingstrafo uit te sparen die bijna een plaats op het chassis nodig heeft gelijk aan de rest van de versterker, direct uit het net betrokken. Daar ik toch al twee 24 volts trafo’s nodig heb voor de uitgang dan ook nog maar een met een middenaftakking voor de gloeidraadvoeding. De EL86’s in serie op 24 volt en de voorversterker een ECC82 op 12 volt aangesloten. De versterker is rondom geïsoleerd, de secundaire van de luidspreker trafo’s zijn niet geaard dus veilig, echter een grammofoon aansluiten geeft toch problemen. De ingang voorzien van condensatoren is niet zo’n succes. Ik gebruik dan ook een grote 500 wat scheidingstrafo, die meestal al gewoonlijk bij alle demonstraties wordt gebruikt. Als demonstrateur blijf je toch verantwoordelijk voor de toeschouwers.

Een ECC82 wordt voor beide eindtrappen gebruikt met een open ingang. De volumeregelaar is achter de trioden geplaatst. Tevens een eenvoudige toonregeling volgens een AMPEQ gitaarschakeling uit 1958 die ondanks haar eenvoud goed voldoet en geen overdadige verzwakking veroorzaakt en derhalve een extra voorversterker uitgespaard kan worden. Veel versterking is trouwens niet nodig vandaar dat beide kathodeweerstanden niet overbrugt zijn met een condensator. De volumeregelaar kan nu helemaal open gedraaid worden alvorens maximale uitsturing wordt bereikt.

In het bulletin van de Franse vereniging de CHCR werd in blad 2 van 2003 door lid C639 Gerard Godeau uit Pezou deze schakeling beschreven. Waarbij hij een extra schakelaar heeft aangebracht waarmee de condensatoren voor de ontkoppeling van de beide schermroosters uitgeschakeld kunnen worden. Ik heb hiervoor een vierpolige zware tumbler schakelaar gebruikt die ik lang geleden, ik meen in 1967, bij Radio Marco in Haarlem heb gekocht en die nu eindelijk een bestemming kreeg. Beide EL86’s werken dan als triode. Het vermogen is dan wel vier keer minder maar de kwaliteit zou beter zijn.

Dat leek mij interessant om dat na te bouwen voor onderzoek en tevens om daar een lezing over te houden. Nu dertien jaar later heb ik het eindelijk gebouwd en het werkt redelijk. Het uitgangsvermogen is in twee cascode gestapelde penthodeschakeling gelijk aan slechts één EL86, wat in zo’n circuit te verwachten is. Men zou met enige fantasie kunnen stellen dat de bovenste buis de primaire van de eindtrafo vervangt. Slechts de onderste buis B levert theoretisch het vermogen aan de luidspreker.

Stel dat we de buis A vervangen door een smoorspoel en de anodespanning halveren, dan is de eindtrap te vergelijken met die van een oude radio uit de twintiger jaren waarbij een hoogohmige luidspreker wordt gebruikt. Wat heeft deze schakeling met twee buizen dan eigenlijk voor zin? Er is in deze schakeling geen uitgangstrafo nodig en daar de buis A, die zelfs als triode geschakeld mag worden, tegengesteld wordt aangestuurd heeft deze invloed op de inwendige weerstanden van beide buizen. Met gevolg dat de gevoeligheid van het stuurrooster van buis B toeneemt wel ten koste van 15% vermogensverlies.

Tijdens de lezing is dat uitgebreid op het bord met voorbeelden en de benodigde formules uitgelegd. De buis II is in een geaard kathodebasis geschakeld en de buis I in een geaard anode basisschakeling, dat betekent dat de anode van deze buis voor wisselstroom met aarde is verbonden (de plus en min van de voeding zijn voor wisselstroom een kortsluiting) en deze EL86 voor wisselstroom als het ware omgekeerd parallel aan de buis B staat. Voor de benodigde gelijkstroom staan beide buizen in serie en voor wisselstroom parallel. In beide buizen is nu doordat ze theoretisch omgekeerd met elkaar verbonden zijn, de fase van de wisselstroom die door de luidspreker loopt gelijk. Een dergelijke schakeling kan dan ook alleen maar in klasse A werken. Diegene die een buizenvademecum raadplegen kunnen daarin lezen, dat het uitgangsvermogen zelfs nog iets minder is dan één EL86! Gezien de 9% vervorming zou het zelfs beter zijn om bijvoorbeeld een enkele EL86 te gebruiken.

De trafo’s die in de MEAMP86 worden gebruikt dienen slechts als impedantieaanpassing om 8 ohm luidsprekers te kunnen gebruiken. Maar men moet er wat voor over hebben als men zonder uitgangstrafo’s met 800 ohm luidsprekers wil werken.

Of men dus met het eventueel uitsparen van uitgangstrafo’s beter af zou zijn waag ik te betwijfelen. Maar het is slechts een experimenteel versterkertje om de werking in praktijk te kunnen toelichten. Een uitgangstrafo moet net als bij de 800 ohm luidspreker met een elco van minstens 10 μF in serie aangesloten worden. Er zou anders de helft van de hoogspanning over uitgang staan. Iedere specialist in het bouwen van HiFi-versterkers zal het met mij eens zijn dat een elco zeker niet zal bij dragen in vervorming en storingsvrije overdracht van het audiogeluid. Een elco is te vergelijken met een koolstaaf batterij waarbij stroomafname er voor zorgt dat waterstof belletjes de koolstaaf gaan bedekken ondanks de depolarisator gevuld met bruinsteen, daarbij ook nog de salmiakkristallen uit de gelatine emulsie die neerslaan. Gevolg dat de inwendige weerstand toeneemt en een aangesloten lampje steeds minder licht geeft en tenslotte dooft.

In de oorlog trokken we voorzichtig de koolstaaf uit de batterij om hem onder de kraan goed af te spoelen en daarna droog wrijven met een katoenen doek. Bij het terugplaatsen brandde het lampje weer. Wel  niet meer zo lang, maar we hadden weer even licht en kon ik verder met het maken van mijn huiswerk om op school weer een goed cijfer te kunnen halen.

Zo ook de elektrolytische condensator, waar door stroomdoorgang een oxide laagje (AL2O3) wordt afgezet op de positieve plaat. Wat nu juist wel de bedoeling is!! De dialectrische constante is ongeveer 8 de dikte van de laag is bijzonder dun. De plaatafstand staat onder de deelstreep in de formule, hetgeen betekent een grote uitkomst wat Microfarads betreft. Echter het plaatoppervlak is maar klein. In deze schakeling is de grootte van de plaat in verband met signaal overdracht belangrijker dan de dikte van de oxidelaag. Daarbij deze laag is vrij zwak en wordt met een constante wisselende van grootte noodzakelijke lekstroom gerepareerd waar eventueel nodig tijdens het gebruik van de versterker. Met een mooi woord heet dat formeren. Met gevolg kwekkende vogelgeluiden en ander ongewenst geruis en geknars dat ten gehore wordt gebracht. Mocht je daar last van hebben wordt aanbevolen eventuele de tweeters in boxen uit te schakelen of af te plakken.  Dat lijkt mij echter niet de juiste oplossing en daarom heb ik  voor de uitgangen echte condensatoren van 10µF gebruikt.

Ik kocht deze 10 µF condensatoren bij de Heer Quakkelstein op onze NVHR-beurs. Een nadeel is dat de wisselstroomweerstand van een condensator omgekeerd evenredig is met de frequentie. Met een frequentie van 100 hertz is de wisselstroomweerstand van een 10 µF condensator 159 ohm. Met 1000 hertz wordt dat 15,9 ohm. Met de toonregeling is enige correctie mogelijk, maar voor de lagere frequenties is dat een behoorlijk vermogensverlies.

Voor de schermroosters zijn ook geen elco’s maar 2 µF condensatoren gebruikt. Achteraf een verstandig besluit want de versterker is nu zonder signaal werkelijk muisstil, slechts een zwakke flauwe brom welke veroorzaakt wordt de grote verschilspanning tussen de gloeidraad en kathode van de bovenst EL86 in het schema. Deze buizen zijn daar speciaal voor gemaakt dus zijn niet zonder meer te vervangen door andere buizen in deze schakeling of men moet iedere buis een aparte gloeidraadvoeding geven. De resultaten vallen wat tegen van dit toch met zorg gebouwde versterkertje. De geïsoleerde black box uitvoering geeft het een leuke uitstraling. Maar het vermogen is toch vrij gering per kanaal. In een monobrugschakeling, waarbij de secundaire aansluitingen van de uitgangen in serie zijn aangesloten en belast met één 8 ohm luidspreker is in mono een vermogen van ongeveer 8 watt gemeten.

Hoe werkt deze schakeling? Als voorbeeld getekend met twee trioden buizen.
We zullen nagaan hoe de schakeling reageert wanneer een wisselspanning wordt aangelegd tussen het rooster en kathode van de eindbuis II. Wanneer de roosterspanning positiever wordt van de buis II, zal de wisselstroom in het onderste wisselstroom circuit groter worden (buis II, kathodeweerstand van buis I, scheidingcondensator 10 µF en RL de luidspreker). Dat betekent dat de spanning die over de kathodeweerstand van buis I staat, groter wordt. Het rooster van buis I ten gevolge hiervan meer negatief wordt en de wisselstroom in het bovenste circuit kleiner wordt (buis I, condensator 10 µF en RL de luidspreker).

Veronderstel dat een sinusvormig signaal aan het rooster van buis II wordt aangelegd. De anodestroom in het onderste circuit bestaat dan uit twee componenten, namelijk één die gelijk is aan de aangelegde wisselspanning, terwijl de andere door de tweede harmonische wordt gevormd. Deze tweede harmonische van het grondsignaal wordt veroorzaakt door de kwadratische kromme van de buis karakteristiek (de hogere harmonischen even buiten beschouwing latend). De spanning over de kathodeweerstand van buis I is gelijk aan deze anodestroom en heeft het zelfde karakter. De wisselspanning waarmee het rooster van buis I wordt aangestuurd bestaat dus uit het grondsignaal en de tweede harmonische van buis II. De anodestroom van buis I bevat nu ook nog extra de tweede harmonische van de eigen buiskarakteristiek. Deze twee harmonischen in het circuit van buis I zijn tegengesteld aan elkaar en vallen tegen elkaar weg. Echter de som van beide wisselstromen doorlopen de RL van de luidspreker in dezelfde richting. Daarbij is nog altijd aanwezig de tweede harmonische van buis II. De kwaliteit van deze schakeling is dus gelijk aan een enkelvoudige eindtrap. En zeker niet die van een echte balansversterker. Daarbij de gelijkstroom door buis I is gesuperponeerd met de wisselspanning van buis II. Door het rooster in tegenfase aan te sturen, wordt de werking grotendeels tegengewerkt en draagt buis I niets bij aan versterking en vermogen aan de luidspreker. Ten tweede voor wisselstroom kan buis I parallel aan buis II gedacht worden, waarbij het luidsprekersignaal wordt afgenomen van de kathode van buis I. De gelijkstroom doorloopt in serie de beide buizen zodat  beide eindbuizen samen moeten doen met de stroom bestemd voor normaal één buis. Het uiteindelijke vermogen van 4,8 watt is zelfs minder dan dat een enkele EL86 kan leveren. Buis I vervangt in feite slechts de eindtrafo!!

Sluit bijvoorbeeld een zaklantaarnlampje aan op een platte 4,5 volts batterij
Het lampje zal dan gaan branden. Plaatsen we parallel aan de batterij een tweede batterij dan brandt het lampje even fel, alleen de stroom verdeeld zich over beide batterijen. Zo’n soort vergelijking kunnen we ook maken met deze twee eindbuizen. Met andere woorden het uiteindelijk afgeven vermogen is gelijk aan één buis en zelfs nog iets minder door spanningsverlies over de kathodeweerstand 120 ohm van buis I. In de buizenvademecum lezen we dat één EL86  buis bij een voedingsspanning van 170 volt 5,6 watt kan afgeven en in de cascodeschakeling met twee buizen gevoed met 300 volt slechts 4,8 watt. Dat is toch heel wat anders dan een echte balansversterker waarbij door de balansuitgangstrafo de gelijkstromen tegen elkaar weg vallen en tevens de tweede harmonischen.

Zijn tweede harmonischen storend? Nee het is een extra octaaf wat er bij komt. Iets wat toch elke pianist al gewoonlijk doet om een wat voller geluid te produceren. Het geeft zelfs het warmere geluid zoals dat vroeger met radio’s te horen was.

Zelf toch nog wat metingen verricht om een en ander te weten te komen. De totale anodespanning in deze versterker is 240 volt, de anodestroom van twee in cascode geschakelde EL86's = 46 mA. Dat is een totaal opgenomen vermogen van 11 watt. Dat is minder als opgegeven bij een anodespanning van 300 volt zoals aangegeven in het buizenvademecum. Maar wij maken gebruik van uitgangtrafo’s die bedoeld zijn voor 50 hertz en derhalve een forse doorsnede van het kern middenbeen hebben van ruim 4 cm2 en nauwelijks in verzadiging zullen komen, daarbij is de verliesfactor niet onoverkomelijk vergeleken met de output met 240 volt anodespanning. Het zijn twee penthodes, uitgaande van een rendement van 50% en rekening er mee houdend dat in deze schakeling dit voor slechts een buis kan gelden, daar in deze cascodeschakeling beide buizen werken met een anode spanning van 120 volt. Het afgegeven vermogen is dan ook 0,7 x 0,5 x 11 watt = 3,85 watt. Dat is 19% minder dan aangegeven 4,8 watt in het buizenboek. Maar daar is uitgegaan van een totale anodespanning van 300 volt. Toch beide uitgangen in mono geschakeld samen goed voor een 7,7 watt muziekvermogen. Tijdens de lezing is gebruik gemaakt van een kleine box met twee hoogwaardige 4 inch luidsprekers van 4 watt met een alnico magneet die ieder op een van de twee uitgangen van de versterker zijn aangesloten. Het is nog altijd de vraag, wat is beter luidsprekers in serie of parallel te schakelen.

Daarom leek mij het apart aansturen van beide luidsprekers beter, wat trouwens in dure gitaarversterkers ook wordt toe gepast. Alhoewel dat tevens dient om bepaalde effecten toe te kunnen passen. Geluidstechnicus Vok Keijsper kwam nog even langs, wat ik erg op prijs stelde want er kan altijd nog wat verbeterd of veranderd worden. Maar dat bleek niet nodig, vooral als triode mono in een brugschakeling, waarbij de beide uitgangen in serie worden gezet, werd goedkeurend beluisterd.

Wel even zoeken naar een cd met een hoge kwaliteit en dat werd de gitaar solo van ons lid Jan van Beveren met zijn Jitterbug Waltz. Mooi gemoduleerd, warm en vol van klank, waarmee het triodegeluid nog een extra dimensie kreeg. Als we dan ook nog de kleine luidsprekerbox vervangen door een 10 inch Jensen luidspreker type C10R met bekrachtiging dan is het alsof de gitarist naast ons staat. Met andere woorden met deze versterker, die door bewonderaars al de zwarte doos wordt genoemd, konden we op de lezing in Zaandam er op 6 september 2016 ondanks haar gebreken, goed mee voor de dag komen.

De belangstelling voor deze lezing was overweldigend. Vooral dat nu duidelijk werd gemaakt dat buis I slechts de transformator vervangt en derhalve zorgt voor een goedkopere oplossing.

John Hupse liet ons weten dat met het gebruik van een aparte fasedraaier een vermogen van 9 watt mogelijk is. Begrijpelijk dat als het rooster van buis I kan worden aangestuurd met een signaal waarvan de amplitude groter is dan de al aanwezige wisselstroom van buis II. Echter als de beide buizen zouden worden  gebruikt in de schakeling van GEC uit 1916 met de gebruikelijke balansuitgangstrafo, dan leveren beide in klasse A een vermogen van 12 watt.

Nog lang werd er na gepraat over OTL-schakelingen die slechts een vervanging blijken zijn van een enkelvoudige eindtrap met uitgangstrafo. Compleet met de nodige vervormingen die voor het ouderwetse warme geluid zorgen.

De technische gegevens en werking van deze schakeling is uitgebreid ook terug te vinden in de reeks Spreekuur technische commissie op de NVHR website en in het RHT 130 op  bladzijde 116.

Piet van Schagen