Verslagen Radiocafé | ||
| ||
De lezing over de Leon Adelman lamptester op 26 augustus in Zaandam werd geopend met een terugblik over het afgelopen radioweekend in hotel Zuiderduin in Egmond aan Zee. Een door Dick Zijlmans op voortreffelijke wijze georganiseerd twee daags radiogebeuren waarbij centraal stonden diverse buizentesters. Ook enige lezingen waaronder de demonstratie met de 6N6 versterker. Deze met toch al een geringe vervorming van ver onder de 4%, is al genoegzaam bekend maar kwam nu nog beter tot zijn recht door het gebruik van een nog nieuw uit de originele doos, een krachtige 10 inch 25 watt Jensen luidspreker type C10R-D uit het jaar 1960 met een bekrachtigde magneet. De C zou moeten duiden op een keramische magneet, maar het is toch echt een veldspoeluitvoering. Waarom zal men zich afvragen is dat beter dan een permanente magneet? Bij lage frequenties zal de stroomsterkte groter zijn dan bij hoge frequenties, denk aan de doorsneden van orgelpijpen. Door de ongelijkmatige veranderlijke magneetsterkte in de magneetpolen, dan kan begrijpelijk 2e harmonische vervorming ontstaan, juist in de lage frequenties. In een hoogtechnische verhandeling van de bekende dr. Baumsteiger tijdens een lezing, werd ons verteld dat tegenkoppelen een naijlende ingreep is. Voldoende om onder alle omstandigheden voor een constant magneetveld te zorgen. Een ander ongemak is de magnetische inductie. Een wisselend stroom door de spreekspoel zal telkens een veranderlijk magnetisme moeten opbouwen. Het opbouwen van een magnetisch veld kost enige tijd, want het is een eigenschap van spoelen om een verandering in hun magnetisch veld tegen te werken. Dit tegenwerken uit zich spontaan door het opwekken van een EMK, waarvan de polariteit zodanig is, dat de toename van de stroom (en dus het toenemen van het magnetisch veld) wordt tegengewerkt. We kennen dat als de wet van Lenz. Daardoor zal de stroom niet direct maar met een vertraging aangroeien. Voor een belangrijk deel hangt dit af van de ohmse weerstand van de spoel. Het zal begrijpelijk zijn dat tevens rendementsverlies zal optreden. Reden dat men de vroeger gebruikelijke aanpassing van 16 ohm heeft terug gebracht naar een 8 ohm impedantie. Gebleken is dat dit de meest gunstige aanpassing is om ongewenste vervorming optredend in de luidspreker te verminderen. Een lagere ohmse weerstand kan ook, maar er moet ook vermogen overgebracht worden en in die zin is een 8 ohm impedantie de meest gebruikelijke. Waarom dan niet altijd luidsprekers gebruiken met een elektrisch bekrachtigde magneetspoel? Niet alleen duurder maar ook is daar weer een extra voeding voor nodig. In radio’s wordt deze bekrachtiging vaak verkregen door de spoel als smoorspoel te gebruiken. Dat kan als de anodestroom onveranderlijk is , dus in klasse A. Beter is om een aparte voeding te gebruiken zoals te zien op de foto. De C10R D heeft een stijve strakke conusophanging om te grote uitslag te beperken. Dit voorkomt dat windingen die buiten het magneetveld komen tijdens uitsturing, zorgen voor een optredende amplitudevervorming en een lagere impedantie die van invloed is op de aanpassing van de eindbuis. Een oplossing zou zijn een langer gewikkelde spreekspoel zodat altijd het zelfde aantal windingen zich in het magneetveld bevindt. Echter het aantal buiten het magneetveld zorgt dan voor een groot rendementsverlies. Daarbij dan ook nog een conus opgehangen in een rubberen rand welke een grote ongeremde uitslingerende beweging heeft, die voor de liefhebber van lage boemgeluiden erg gunstig is, maar vanwege het optredend Doppler-effect in hogere frequenties voor een respectabel algehele geluidsweergave ongeschikt is. Enigszins te verbeteren bij het gebruik van dergelijke zogenoemde woofers door het toepassen van meerdere luidsprekers middels scheidingsfilters van minstens 18 dB. Tevens ervoor zorgen dat de spreekspoelen in één verticale lijn staan, maar dan nog door frequentieoverlapping kunnen er al direct voor het klankbord faseverschuivingen ontstaan. Moeilijk is het om de juiste verhoudingen en opstelling te vinden en daarbij niet te vergeten het grote vermogensverlies in de filters en de vaak onjuiste dempingsfactor ten opzichte van de versterkeruitgang. Deze dempingsfactor moet minstens 100 bedragen (impedantie luidspreker gedeeld door de inwendige weerstand van de versterker). Dit om door demping uitslingering van de conus te beperken. Er werd geen stereo tijdens de demonstratie gebruikt. Een dirigent hoort alles in volkomen stereo, maar al halverwege in de zaal is het door de kleine hoek gewoon mono wat men hoort. Laat staan wat men hoort op de achterste rij. Vandaar dat hier slechts met slechts een monoversterker wordt gewerkt. Stereo heeft het meeste voordeel voor de handelaar die alles dan in tweevoud kan verkopen. De toehoorders tijdens de presentatie waren het er unaniem over eens dat de kwaliteit van de ten gehore gebrachte muziek bijzonder genoemd mag worden. De dubbele toonregeling die bij het zien van het schema bij enkele technici gefronste wenkbrauwen veroorzaakte, bleek juist heel voortreffelijk en soepel te werken. Hetgeen de uitdrukking onderstreept dat het aantal onderdelen omgekeerd evenredig is met het te verwachten resultaat. Het wordt tijd voor de Leon L. Adelmantester. Een vrij klein testtoestel, maar vergeet niet dat de grote van een buizentester hangt af van het aantal buisvoeten. Daar hier slechts een UX4 voet wordt gebruikt zijn de afmetingen niet groot. In 1929 waren er in hoofdzaak trioden lampen die beproeft moesten worden. Het hele verhaal beschreven in Radio Craft is terug te vinden op internet (Radio Craft august 1929 Leon. l. Adelman) scrollen naar bladzijde 78. Leon Adelman schrijft dat, als een lamp hoogfrequent kan genereren, dat deze dan ook geschikt is als laagfrequentversterker en detector. De lamptester is dus een oscillator en nog wel op de 80 meter, wat duidt op zendamateurisme. Bij goede werking van een te testen lamp slaat de meter uit en als het rooster met de vinger wordt aangeraakt zal de wijzer meer of minder uitslaan. Zo te lezen een wat gebrekkige controle. Wie is Leon Adelman? Hij is een technisch journalist vooral bekend met zijn boek ‘1001 Radio Questions and Answers’. Enigszins vergelijkbaar met P. Hémardinquer uit Frankrijk en met J. Corver schrijver van onder andere het Radio Ontvangstation. Leon Adelman is in staat een kort verhaaltje uit te smeren over meerdere bladzijden. Ook in dit artikel wordt uitgebreid ingegaan over de mogelijkheid met deze tester ook zaken te kunnen doormeten, zoals daar zijn, verbindingen van A naar B, gloeidraden, laagfrequent transformatoren zowel primair en secundair, spoelen enz… Het apparaat is dan ook bedoeld voor de serviceman op reis en heeft meerde mogelijkheden dan alleen maar het testen van een lamp. Het toestel heb ik naar eigen inzicht nagebouwd. De beschrijving is terug te vinden in ons NVHR-blad nr. 150. Belangrijk is te weten dat de roosterspoel 115 µH meet. Met de bedrading meegerekend is de totale capaciteit 16 pF. Als we een nog bruikbare CX300A testen die genereert, dan is dat op een scoop zichtbaar te maken. Met een frequentiemeter is de oscillatorfrequentie te meten. Stel we meten 3,2 MHz dan is middels de Thomson formule de ingangscapaciteit van de lamp te berekenen. We komen dan uit op 5,5 pF. Hoe doen we dat… we moeten eigenlijk terug rekenen en eerst de golflengte in meters berekenen. Dat is 300 gedeeld door 3,2 MHz = 93,75 meter. De zes nullen hebben we in de onderstaande formule onder het wortelteken gestopt , zodat we L kunnen uitdrukken in µH en C in mF. Dat maakt het een stuk gemakkelijker. Nu 93,75 delen door 1885 is 0,049. Dit moet terug onder het wortelteken dus kwadrateren en dat wordt 0,049 X 0,049 = 0,00247. Dit is dus L x C !! Vervolgens deze uitkomst 0,00247 delen door het aantal microHenrys van de roosterspoel 115 uH = 0,0000215 mF. Dat = 21,5 pF en nu hiervan aftrekken de eigen capaciteit van de tester 16 pF en dat wordt dus 5,5 pF. We weten nu de ingangscapaciteit van de te testen lamp. Er komt dus geen moeilijke wiskunde aan te pas, gewoon wat simpel rekenwerk. Met behulp van een Philips apparaat konden twee lampen gelijktijdig om beurten getest worden en gekeken worden op de scoop welke de grootste amplitude laat zien. Tevens was een Amerikaanse WESTON lamptester meegenomen uit 1924. Met deze tester kan de lamp uit het toestel gemeten worden terwijl de lamptester via een snoer met aangebrachte contralampvoet wordt verbonden met de lampvoet in het toestel waar de betreffende lamp is uitgehaald. Op deze wijze kan de lamp gecontroleerd worden terwijl de ontvanger in bedrijf is. De demonstraties werden nauwlettend gevolgd en de diverse apparaten werden alle werkend getoond. Een gezellige avond met een voordracht die wat langer duurder dan gewoonlijk. Piet van Schagen, radiotechnicus.
|